Was Wittgenstein autistisch met een verstandelijke beperking of toch eerder gewoon een filosoof van zijn tijd? … autisme en postume diagnostiek

Een belangrijk aspect van de informatie die wordt gedeeld over autisme zijn verhalen over postume autisme-diagnoses. Een persoon die in deze verhalen vaak wordt uitgelicht, is de twintigste-eeuwse filosoof Ludwig Wittgenstein. Psychiaters zoals Michael Fitzgerald hebben eerder gesuggereerd dat Wittgenstein autistisch zou kunnen zijn geweest, maar dan in een vorm die slechts beperkte ondersteuning nodig had.
Onlangs stuitte ik via Google Scholar en Academia.edu op een artikel van een Braziliaanse onderzoeker die deze postume diagnose in twijfel trok. Het artikel suggereerde zelfs dat Wittgenstein een ernstiger vorm van autisme had, mogelijk gecombineerd met een verstandelijke beperking. Volgens dit onderzoek wezen Wittgensteins late taalontwikkeling en andere gedragskenmerken hierop.
Wittgenstein was een Oostenrijks filosoof die lange tijd in Engeland heeft gewoond. Hij heeft veel nagedacht over hoe taal werkt. Wittgenstein probeer te begrijpen hoe woorden en zinnen betekenis krijgen in een wereld waar sociale regels en nuances van taal niet altijd vanzelfsprekend zijn.
In zijn eerste boek, “Tractatus Logico-Philosophicus,” zei hij dat taal heel precies is en dat we alleen kunnen praten over dingen die we echt kunnen beschrijven. Dat zou kunnen betekenen dat abstracte en complexe gevoelens of gedachten buiten de grenzen van wat taal kan uitdrukken vallen. Sommige autistische mensen vinden dit een verhelderende manier om naar taal te kijken, omdat het erkent dat taal zijn beperkingen heeft.
Later schreef hij een ander boek, “Filosofische Onderzoekingen,” waarin hij een andere kijk op taal ontwikkelde. Hij sprak over ‘taalspelen’: verschillende situaties waarin we taal gebruiken en die elk hun eigen regels hebben. Dit kan n nuttig zijn om te begrijpen waarom taal in verschillende sociale contexten anders werkt. Bijvoorbeeld, de manier waarop je praat met je vrienden is een ander ‘taalspel’ dan de manier waarop je praat met je baas of leraar. Wittgenstein kan dus helpen om te begrijpen waarom iets in de ene situatie wel kan maar in de andere situatie niet, dat taal niet één vast geheel is maar iets kan veranderen afhankelijk van waar je bent en met wie je praat.
Wittgenstein heeft ook invloed gehad op andere gebieden van de filosofie, zoals de filosofie van de geest en de epistemologie (de studie van kennis), maar zijn grootste impact was toch op de manier waarop we naar taal en betekenis kijken. Hoewel zijn ideeën complex en soms moeilijk te begrijpen zijn, hebben ze een diepgaande invloed gehad op zowel de filosofie als de taalwetenschappen.
De onderzoeker van het artikel dat ik las beweerde dat de Duitse filosoof meer problemen zou hebben gehad met academische vaardigheden en dat hij onvolwassen gedrag vertoonde in sociale contacten. Ook zou hij moeite hebben gehad met het beheersen van zijn emoties en algemeen gedrag. De onderzoeker interpreteerde Wittgensteins filosofisch werk als een reflectie op zijn cognitieve en sociale uitdagingen.
Dit artikel riep bij mij verschillende vragen op. Ten eerste heb ik moeite met het idee van een postume diagnose, zeker als het om autisme gaat. De auteur van het artikel focust zich op een ‘opwaardering’ van Wittgensteins vermeende autisme naar een ernstiger vorm, wat nog speculatiever is dan het stellen van een postume diagnose. Ik vind dit onrespectvol omdat Wittgenstein zelf niet in staat is zijn ervaringen en gevoelens te delen. Ook roept het vragen op om iemands cognitieve vermogens te reduceren zonder degelijk onderzoek.
Verder betwijfel ik of Wittgensteins filosofische inzichten een teken zouden zijn van een verstandelijke beperking. Dit druist in tegen de meeste andere teksten over hem maar ook tegen mijn eigen bescheiden pogingen om zijn werk te lezen. Het zou in elk geval iets zeggen over mijn verstandelijke vermogens (en onvermogen om deze filosoof goed te begrijpen). Het draagt ook bij aan het stereotype dat (vermeend) autistische mensen niet in staat zouden zijn tot diepgaand of invloedrijk denken.
Net als bij andere artikelen over postume diagnoses, wordt de complexiteit van de persoon en zijn invloedrijke werk gereduceerd tot een reeks symptomen die passen bij een bepaalde diagnose, terwijl zijn veelzijdige persoonlijkheid wordt genegeerd. Bovendien lijkt de auteur weinig rekening te houden met de historische en culturele context waarin Wittgenstein leefde, wat essentieel is voor het begrijpen van zowel die tijd als het concept van autisme zelf.
Tot slot zag ik in het artikel zowel een neiging tot stereotypering als een gebrek aan solide bewijs, wat zowel onethisch als stigmatiserend is voor autistische mensen. Het lijkt alsof de auteur met een vooraf bepaalde conclusie werkt en bewijs zoekt om die te ondersteunen, in plaats van een evenwichtige analyse te bieden. Daarom, ondanks dat het onderwerp interessant is en zeker het onderzoeken waard, vind ik diverse aspecten van het artikel ongeloofwaardig en onethisch. De reden dat ik het hier bespreek, is vooral omdat dergelijke artikelen vaak als bron worden gebruikt om Wittgenstein te presenteren als een ‘succesvoorbeeld’, een interpretatie waar ik mijn vraagtekens bij zet. Daarom deel ik mijn overpeinzingen op deze blog.