Autisme en Neurobiologie: overzicht en kritiek … autisme en onderzoek

In haar artikel ‘Autisme en Neurobiologie: Wat We (Niet) Weten’ in het Wetenschappelijk Tijdschrift Autisme, nummer 4 van 2023, geeft Annabel D. Nijhof (postdoctoraal onderzoeker in de psychologie aan de Universiteit Gent), een overzicht van de huidige stand van zaken in het hersenonderzoek naar autisme.
Dit onderzoek is belangrijk, maar tegelijk moeten we ons ervan bewust blijven niet alles uit dit artikel te veralgemenen naar alle autistische mensen, omdat autisme zich bij iedereen anders uit en ontwikkelt. Nijhof richt zich in haar artikel voornamelijk op de neurale oorzaken van autismeonderzoeken en beschrijft anatomische, chemische en functionele verschillen in de hersenen bij autistische personen.
Anatomisch zijn er volgens haar verschillen in de ontwikkeling en grootte van bepaalde hersengebieden. Soms groeien bepaalde delen van de hersenen bij autistische personen sneller. Zo is er bij autistische personen vaak een overmatige groei in de frontaalkwab, het cerebellum en het limisch systeem. Dit kan invloed hebben op sociaal-communicatieve, motorische en emotionele vaardigheden, dus hoe autistische mensen praten en zich gedragen.
Een mogelijke verklaring voor deze overmatige groei is volgens Nijhof een verminderde ‘pruning’ of ‘snoeien’– het snoeiproces waarbij hersenverbindingen die minder gebruikt wordt verdwijnen of opgeruimd worden. Dit kan volgens haar leiden tot een minder efficiënte samenwerking tussen hersendelen van autistische personen.
In de hersenen zitten stoffen die helpen bij het denken en voelen. Bij autistische personen zijn deze stoffen soms niet in balans. Dat kan invloed hebben op hoe autistische mensen zich voelen. Het gaat om verschillende neurotransmitters zoals glutmaat en GABA, en een soms verhoogd gehalte van serotonine. Dat kan volgens de auteur samenhangen met het samen voorkomen van autisme en depressie en/of angsten. Ze beschrijft ook de rol van het hormoon oxytocine bij autisme. Dat hormoon is belangrijk voor hoe we met anderen omgaan, maar onderzoekers zijn hier nog helemaal zeker over.
Op functioneel vlak worden in het artikel studies genoemd die gericht zijn op het brein ‘in actie’ tijdens sociale taken en theorieën zoals die van het ‘voorspellende brein’.
Onderzoekers hebben in studies die gericht zijn op hersenen in actie gekeken naar wat er in de hersenen gebeurt als autistische personen bepaalde dingen doen. Ze dachten eerst dat het om bepaalde cellen ging, de spiegelneuronen, maar nu denken ze dat het wat ingewikkelder is. Er zijn immers geen duidelijke verschillen in die spiegelneuronen gevonden, wel in andere delen van de hersenen die te maken hebben met hoe we ons gedragen in sociale situaties. Die hersengebieden zouden anders werken bij autistische mensen.
De benadering van het ‘voorspellende brein’ gaat volgens de auteur ervan uit dat mensen voortdurende voorspellingen maken over zintuiglijke input, terwijl deze voorspellingsmechanismen bij autistische mensen anders kunnen functioneren. Eenvoudig verwoord betekent dit dat onze hersenen proberen te raden wat er staat te gebeuren, gebaseerd op wat we eerder hebben meegemaakt, terwijl dit bij autistische personen iets anders werkt.
Tot slot benadrukt Annabel D. Nijhof dat we al veel weten over autisme en de hersenen maar er nog veel vragen zijn. Er is nog veel te ontdekken over autisme en het autistisch denken. Vooral over hoe verschillende delen van de hersenen samenwerken kunnen we nog veel leren. Omdat autisme voor iedereen anders is, blijft het een moeilijk onderwerp om te onderzoeken. Met nieuwe technieken en methoden van onderzoek, hopen we in de toekomst nog meer te ontdekken en te begrijpen over autisme. Zo suggereert de auteur dat toekomst onderzoek zich zou kunnen richten op het bestuderen van hersennetwerken en het brein als geheel met vernieuwende technologieën die ons nieuwe perspectieven kunnen bieden.
Als autistische ervaringsdeskundige heb ik bij het artikel van Annabel D. Nijhof enkele bedenkingen.
Ik vind het artikel van Annabel D. Nijhoff, dat zich richt op de neurobiologische aspecten van autisme, een waardevolle bijdrage. Het artikel geeft volgens mij een mooi overzicht van anatomische, chemische en functionele aspecten van de autistische hersenen. Het kan volgens mij bijdragen tot meer inzicht en beter begrip, op voorwaarde dat we bewust zijn dat dit niet het enige perspectief is om naar autistische personen en autistisch denken te kijken.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat mensen die dit artikel lezen zich ervan bewust zijn dat niet alles wat erin beschreven wordt noodzakelijkerwijs in dezelfde mate van toepassing is op elk autistisch individu. We hebben elk van ons een eigen hersenstructuur met uniek functioneren, en diep persoonlijke en unieke ervaringen. Zoals dat het geval is bij elk perspectief, en bij elk artikel geschreven vanuit een enkel perspectief, schuilt er gevaar dat bevindingen, zoals hier wetenschappelijke bevindingen, veralgemeend worden. Het is weliswaar zinvol om patronen en trends in hersenstructuren en – functie te identificeren, maar ik vind dat we voorzichtig moeten blijven om deze niet te interpreteren als universele ‘markers’ van autisme. Dat zou kunnen leiden tot stereotypen en misverstanden over wat autisme inhoudt.
Er zijn bovendien ook een aantal elementen die ik in het artikel heb gemist, die het misschien nog beter hadden gemaakt mochten ze erin verwerkt zijn.
Zo had ik graag gelezen hoe een onderzoeker die autisme bekijkt met een neurobiologische bril het concept van neurodiversiteit een plaats geeft in deze materie. Het concept dat neurologische verschillen als een waardevol aspect van de menselijke diversiteit beschouwt, wordt immers niet aangehaald. De relatie tussen het neurobiologische perspectief op autisme en het perspectief van neurodiversiteit kan complex lijken, en in sommige opzichten kunnen deze benaderingen inderdaad tegenovergesteld lijken. Toch is het belangrijk om te erkennen dat ze elkaar ook kunnen aanvullen en verrijken. Een geïntegreerde aanpak zou de waardevolle bevindingen van neurobiologisch onderzoek kunnen gebruiken om de levenskwaliteit van autistische mensen te verbeteren, zonder noodzakelijkerwijs te streven naar ‘verbetering’ of ‘normaliteit’. Dit zou kunnen betekenen dat onderzoek zich meer richt op het begrijpen en ondersteunen van neurodiversiteit, in plaats van te proberen deze te ‘corrigeren’.
Ook het belang van het betrekken van autistische personen bij het artikel of bij de selectie van het besproken onderzoek wordt jammer genoeg onvoldoende belicht. De auteur van het artikel zou de mate van actieve participatie van autistische personen doorheen alle aspecten van onderzoek kunnen zien als een kwaliteitscriterium om bepaalde onderzoeken minder of zelfs niet te laten meespelen in haar artikel. Ook in het neurobiologisch perspectief op autisme kunnen de persoonlijke ervaringen en inzichten van autistische personen een waardevolle aanvulling zijn in en op wetenschappelijke studies. Ze kunnen daarnaast ook helpen bij het vormen van een vollediger, genuanceerder en realistischer beeld van autisme.
Tot slot vind ik dat het onderzoek naar de neurobiologie van autisme, zoals gepresenteerd door Nijhof, een belangrijke stap in het ontrafelen van de complexiteit van autisme. Toch is het belangrijk om de diversiteit en individualiteit binnen de groep autistische personen te erkennen. Ik hoop dat toekomstig onderzoek blijft streven naar een evenwichtige en inclusieve benadering, waarbij de stemmen van mensen met autisme niet alleen worden gehoord, maar ook geïntegreerd worden in het hart van het onderzoek.