Waarom ik er die keer niet was … autisme en anticipatie

Het komt vaker voor dan ik zou willen dat ik er niet ben, ook al heb ik me erop verheugd. Dat ik, naarmate een activiteit of gebeurtenis nadert, een toenemende weerstand voel opkomen om mijn gewoontes die ik op het moment van de leuke gebeurtenis moet doorbreken toch te laten doorgaan. Op het moment zelf dat ik de activiteit of gebeurtenis vastleg in mijn agenda, en voorbereidt, lijk ik me er nochtans op te verheugen. Ik kan me zelfs nog herinneren dat ik op dat moment haast niet kan wachten en me levendig voorstel hoe ik het moment, de dag of de avond van mijn leven meemaak.

Tot het moment nadert. Al die anticipatievreugde lijkt weg te deemsteren naarmate het ogenblik van vertrek nadert. Het begint ongeveer enkele weken vooraf met een vaag gevoel rond het middenrif, dat zich verspreidt en uiteindelijk, tot op de dag zelf, leidt tot misselijkheid, ernstig depressieve gedachten, humeurigheid, duizeligheid, minder eetlust en slecht slapen. Ik probeer er nochtans op in te spelen. Zo hou ik voor – en nadien ruimte vrij om te recupereren, voorzie ik beloningen voor mezelf als ik toch doorzet, en plan extra dutjes in de tijdsperiode voor ik ernaartoe ga.

Het is geen kwestie dat ik bang ben voor sociale contacten onderweg, om mensen tegen te komen, of om mezelf op een of andere belachelijk te maken. Nee, het is een weerstand om iets nieuws te doen, waarvan ik misschien al voor veel stukken van het traject een sjabloon of beeld heb, maar ergens tussenin is er een nieuw te overbruggen stuk leegte, waarop ik vastloop. Of het is iets waarvan ik vrees dat het voor mij nog onvoorspelbare gevolgen zal hebben in mijn toekomstige leven.

De activiteit waar ik eens zo naar uit keek, lijkt op dat moment alleen nog in een klein stukje van verstand iets waar ik naar uit kijk. De rest van mijn organisme stampvoet dat die activiteit er niet van komt, en simuleert een malaise die veel weg heeft van een ernstige bacteriële infectie waarvoor zowel medicatie als platte rust kan helpen. Naarmate het uur van vertrek nadert, dreunt er nog één gedachte in mijn hoofd: dit gaat niet gebeuren.

Ondanks de inmiddels haast ondraaglijke weerstand, zet ik toch door. Ik ga ermee om door mezelf gerust te stellen dat we stap voor stap zullen evalueren of we nog verder gaan. Ik ga naar de voordeur en evalueer of het nog ok is om verder te gaan. Het orkest laat zich niet zo snel in slaap sussen, maar wat is er verkeerd met even een stapje buiten te zetten? Ik wandel naar de bus of naar mijn auto. Ik maak een rit, sus ik mijn weerstand, een mens mag toch een ritje maken met de auto, of met de bus naar het station rijden. We volgen een voorbereid traject van A naar B, en evalueren elke stap. Voelen we ons niet ok bij elke volgende stap, dan kunnen we steeds terugkeren.

Zo reis ik tot aan de plaats waar het gebeuren zal plaatsvinden, tot aan het onthaal of de ingang. Ik zoek meteen de toiletten op. Daar vindt het laatste overleg – en evaluatiemoment plaats. Ik prijs mezelf uitbundig dat ik zover ben geraakt.

Nu ik hier toch ben, spreek ik mezelf moed in, en nu ik toch voorbereid ben op dit moment, kan ik hier zowel van genieten, en voor ik het zal weten, zal het gedaan zijn, en kunnen we weer naar huis. Thuis, waar dat ook moge zijn. Waar er een beloning wacht. Niet alleen terugblikken op deze overwinning om hier te komen, maar ook het bewijs dat je toch sociaal bent. Bovendien is het een rechtvaardiging om het de volgende dagen wat rustiger aan te doen, wat minder uit je comfortzone te komen. Dat mag dan wel, zonder schuldgevoel. Ik stap het toilet uit, en hou me voor zoveel mogelijk te genieten van het gebeuren dat komt. It’s just a party, baby, zou Jennifer Lopez zeggen. Of iets anders dat me dan te binnen schiet.

Toch draait het soms ook heel anders uit. Het kan dat ik in het toilet besluit toch maar terug te keren. Het voelt niet goed, besluit ik. Nee, ik had het nooit zover laten komen. Maar goed, gaat mijn innerlijke monoloog verder, het is allemaal in orde. Je mag nu naar huis, spreek ik mezelf moed in. Ik glip zo stilletjes mogelijk voorbij het onthaal, terug naar buiten. Ik neem dezelfde reisweg terug, open terug mijn voordeur en kom terug thuis. Ik zucht, we zijn er geraakt zonder traantjes. Ik kijk naar mijn smartphone. Gemiste oproepen. Waar ik blijf, of ik nog kom, of er iets is gebeurd, of ik mezelf kan verklaren waarom ik er niet ben. Ik stuur korte berichtjes terug. Ik ben er niet, ik kon er niet zijn, ik ben nu in orde, geen zorgen, mijn excuses voor het laat verwittigen. Ik kon er onmogelijk zijn. Niet nu, later misschien, ooit.

Ja, ik kan verklaren dat ik er niet geraakt ben omdat ik het niet voor me zag, ondanks dat ik het graag wilde en het beter niet had afgesproken. En toch niet, ik weet niet waarom ik er niet geraakt ben, waarom er toch voor ingestemd heb, de indruk heb gegeven er te zullen zijn terwijl ik beter had geluisterd naar de signalen van mezelf. Misschien ben ik weer overmoedig geweest, gedacht dat ik meer energie had dan er in werkelijkheid was, wat ik dus duidelijk niet goed kan inschatten. Misschien dacht ik dat ik mijn autisme te slim af was.

Misschien is het ook omdat iemand mij ertoe aangezet heeft, met een duwtje in de rug mij verblind heeft voor signalen van mijn lichaam en geest die ik door mijn ambitie al moeite heb om te zien. Dat duwtje in de richting die niet de mijne was heeft intussen meer last veroorzaakt dan degene die het gaf had kunnen bedenken.Ik probeer het vooral niet op die persoon of personen af te schuiven. Ik spreek me streng toe dat ik en alleen ik verantwoordelijk ben voor mijn daden. Wellicht zal die mijn verhaal met een glimlachje aanhoren en iets mompelen als ‘goed gevonden maar flauwe uitvlucht.’