Op dat onbewoond eiland, met dat ene boek … autisme en overleven

Ik wist het. Natuurlijk wist ik het. Ik had moeten aandringen op een boek met kaarten, met schema’s, met een degelijke handleiding voor overleven. Maar nee, ik koos een boek. Eén boek. Omdat iemand ooit die schijnbaar onschuldige vraag stelde: “Welk boek zou je meenemen naar een onbewoond eiland?” En ik, zoals altijd, nam dat niet als grapje. Niet als luchtige gespreksopener. Maar als reële denkoefening, een mentale simulatie van een mogelijk scenario. Blijkbaar was ik de enige die het serieus nam — en gelijk kreeg.
De boot is weg. Het eiland ligt daar als een zwartgeblakerde val, omgeven door eindeloze watervlakten die alle kanten op lijken te bewegen zonder richting. Niet alle onbewoonde eilanden zijn tropisch of subtropisch, of zonovergoten, met wit zand en palmbomen. Niet, dat van mij is subarctisch, koud, regenachtig. Mijn voeten plakken aan het koude zand, de felle wind snijdt genadeloos in mijn ogen, het ritmisch loeien van de zee en het kruipen van onzichtbare dieren klinkt als een kapotte modem die vastloopt in een loop. Alles is te veel. Te fel. Te vreemd. Behalve dat ene ding in mijn hand: het boek. “De ontdekking van de hemel”? “Neurotribes”? “De Hobbit”? Ik weet het al niet meer. Mijn executieve functies zijn van boord gesprongen, als muitende matrozen die hun kapitein in de steek laten.
Ik sla het boek open, op zoek naar iets van houvast, maar voel niets dan leegte. Geen troost. Geen ontsnapping. Geen rust. Alleen de bittere ironie van een autist op een eiland dat nét iets te letterlijk prikkelarm is. Geen wifi, geen structuur, geen sociaal script — maar ook geen geforceerde oogcontacten, geen beleefde maskers, geen smalltalk. Het voelt tegelijk als een val en als een bevrijding. Een paradijs voor wie zweert bij ‘unmasking’, maar zelfs dat kent zijn grenzen. Te veel ‘unmasking’ overprikkelt mij danig.
Ik had moeten luisteren naar die naar schatting vijftien procent autistische mensen die op de vraag welk boek ze zouden meenemen naar een onbewoond eiland zonder aarzelen antwoorden: geen. Niet uit desinteresse, maar uit praktische overwegingen. Omdat het gewicht van papier in een vochtige omgeving zwaarder weegt dan de inhoud. Omdat het ritselen van pagina’s al snel irriteert. Omdat lezen concentratie vereist, en overleven iets anders vraagt. Of naar die tien procent die kiezen voor een handleiding, een veldgids, een leeg notitieboek en een potlood dat niet uitloopt in regen. Omdat je soms beter schrijft dan leest.
En dan zijn er die andere vijfenzeventig procent — zij die wel een boek zouden meenemen, maar niet noodzakelijk een autismeboek. Zij die troost vinden in herkenbare werelden en verzonnen logica’s. In verhalen waarin je verdwalen mag. Ze zouden, naar verluidt, kiezen voor titels als De Hobbit, Harry Potter en de Steen der Wijzen, Het huis met de geesten van Isabel Allende, Het gouden kompas van Pullman, Sjakie en de Chocoladefabriek, Pippi Langkous, Momo van Michael Ende, De Kleine Prins. En zij die wél iets autismegerelateerds meenemen, lijken opvallend vaak bij Temple Grandin uit te komen. Alsof er maar één stem is die telt, één type autist dat erkend wordt.
Ik laat het boek even zakken. De paniek zakt ook, maar transformeert. Niet naar rust, maar naar iets bruikbaar: structuurdrang. Geen gedachten over redding, geen dromen over helikopters of zeilschepen. Mijn brein wil systemen. Waar zal ik slapen? Hoe orden ik mijn dagen? Kan ik een methode ontwikkelen om zeewier te sorteren op geur en gewicht? Kan ik met stenen een raster leggen van tien bij tien om mijn bewegingen te reguleren? En plots, voor het eerst in uren, voelt mijn hoofd niet langer als een chaotische inbox maar als een spreadsheet die langzaam weer laadt. Overlevingsstand, jawel — maar niet zoals andere mensen dat bedoelen. Geen vuur maken, geen signalen geven. Mijn versie van overleven is ordenen, analyseren, herhalen, categoriseren.
Ik kijk opnieuw naar het boek. Het maakt niet meer uit welke titel het draagt. Het is een object geworden. Een spiegel. Een symbool. Een brokje betekenis in een wereld die anders onleesbaar lijkt. En toch, uit die kalmte rijst een andere emotie op: woede. Niet richting het eiland. Niet richting mezelf. Maar richting die wereld waarin zulke hypothetische vragen gedachteloos worden gesteld. Alsof niemand zich realiseert dat sommige mensen ze meenemen. In hun hoofd. In hun dromen. In hun voorbereiding. En als het dan écht gebeurt, zijn het die mensen — de ernstig genoemden, de ‘overdenkers’ — die aankomen: tegelijk voorbereid en verscheurd.
En misschien is het eiland zelfs niet zo onbewoond als ik dacht. Hier en daar hoor ik geritsel. Vreemde fluisteringen. Beweging in de verte. Projecties van mijn brein of subtiele tekenen van leven? Het maakt weinig verschil. Wat telt is dit: ik ben er. En ik heb nog altijd mezelf.
Misschien schrijf ik hier wel mijn eigen boek. Niet met inkt, maar met veren, vuursteen, bloed. Geen hervertelling van Robinson Crusoe. Geen survivalgids voor de gemiddelde mens. Maar een manifest: Overleven zonder overweldigd te raken – handleiding voor autistische schipbreukelingen.
En hoofdstuk één begint zo: Neem nooit zomaar een boek mee. Neem jezelf mee. Met al je zintuigen, je systemen, je patronen. Neem je lichaam mee, je denken, je afstemming. Niet om aan te passen, maar om overeind te blijven. En misschien, als de wind goed zit, zelfs om opnieuw te beginnen. Intussen ga ik een wandelingetje maken, over het eindeloze strand, in striemende wind en regen, om rond het eiland te raken, met dat ene liedje in mijn hoofd: zon, zee, en water, op het gele strand, met calypsosongs. Zon, zee en water. Op het gele strand, met …
Mooi gezegd! Ik neem Tolkien mee. En mijn hond.
LikeLike