Tussen de scherven groeit een stem … een leesverslag

“Ik ben 24 jaar oud.” Zo opent Niels Haentjens zijn boek ‘Scheven brengen geluk: over het hervinden van mijn autistische identiteit’ , in een toon die tegelijk ontwapenend eenvoudig en existentieel geladen is. “De vertelstem in jouw hoofd, beste lezer, is eigenlijk het enige dat deze woorden op papier enige betekenis geeft.”
Wat volgt is geen traditioneel verhaal met plot en climax, maar een zelfonderzoek in fragmenten – scherven – van iemand die zijn plaats in de wereld zoekt, en onderweg zichzelf probeert terug te vinden. Het is een boek dat wringt, niet alleen om wat het vertelt, maar ook om hoe het zich toont: ongeredigeerd, uitgesponnen, eerlijk, pijnlijk. En net dat maakt het zo waardevol – en soms frustrerend.
Breekpunten in plaats van breeklijnen
Centraal staat een leven dat zich lang vóór de diagnose al voltrok als ‘anders’. De auteur kijkt terug op zijn kindertijd, puberteit en studentenleven door de bril van een retrospectieve herkenning. Hij beschrijft hoe hij zich “altijd al anders gevoeld heeft”, hoe hij “nooit goed begreep wat anderen van hem verwachtten”, maar er pas op zijn 24ste woorden voor kreeg: ASS, autismespectrumstoornis. Die diagnose komt niet als verrassing – zijn huisarts vermoedde het al jaren – maar de bevestiging doet toch iets. “Het is alsof ik pas nu besta, maar tegelijk rouw ik om de versie van mezelf die nooit begrepen werd.”
Wat het boek uniek maakt, is dat het die pre-diagnostische ervaring niet reduceert tot anekdotes, maar toont als iets structureels. De fragmentatie, het onvermogen om zichzelf stabiel te ervaren, het zoeken naar taal – het zit verweven in elk hoofdstuk. Zijn schrijftrant volgt die logica: het boek springt in tijd, herhaalt motieven, cirkelt rond dezelfde pijn. Dat is stilistisch oneffen, maar thematisch juist accuraat. De auteur noteert ergens: “Ik schrijf geen roman, ik schrijf om mezelf te begrijpen.” En dat voel je.
De geestelijke gezondheidszorg als spiegelpaleis
Een belangrijk spanningsveld in het boek is de verhouding tot hulpverlening. Die is nooit eenduidig vijandig, maar altijd ambivalent. Haentjens is zich bewust van zijn kwetsbaarheid, zoekt therapie, probeert medicatie. Maar telkens botst hij op systemen die niet luisteren naar verhalen, maar op zoek zijn naar cijfers, prestaties, codes. De psychiatrie noemt hij niet zonder ironie “een plek waar ik moet uitleggen wie ik ben, maar telkens het gevoel krijg dat dat er niet toe doet.”
Ook zijn ervaringen met VDAB, mutualiteit en werkbegeleiding worden zonder verbittering maar met scherpe observatie beschreven. Hij wordt gekeurd, getest, beoordeeld. “Ze vragen of ik werkzoekend ben, maar luisteren niet als ik uitleg waarom werken in deze samenleving mij uitput. Ze denken in termen van productiviteit, niet van draagkracht.” Het is een klacht die veel mensen met onzichtbare beperkingen zullen herkennen: niet onwil, maar onmacht – van beide kanten.
Paniek als bestaansgrond
Een van de indringendste delen van het boek is de beschrijving van zijn angststoornis. Paniek wordt niet gepresenteerd als een medisch fenomeen, maar als een allesoverheersende realiteit. “Mijn hart klopt in mijn keel. Ik zweet. Mijn maag trekt samen. Ik kan niet ademen.” Het is meer dan hyperventilatie: het is het wegvallen van controle, van structuur, van bestaanszekerheid.
En minstens zo schrijnend is de anticipatie: de angst voor de angst. Boodschappen doen, het openbaar vervoer nemen, zelfs een eenvoudig telefoontje – het wordt allemaal doordrenkt van de mogelijkheid van falen. Haentjens noemt het treffend “de sociale schaamte om niet mee te kunnen, en tegelijk de schaamte om daarover te moeten spreken.” Hij is zich bewust van hoe het overkomt: luiheid, labiel zijn, overgevoeligheid. Maar hij toont wat eronder zit: een constante strijd om niet te verdwijnen in overprikkeling.
Wie ben ik als ik niet meer wil lijken op wie ik niet ben?
Een ander krachtig thema in het boek is identiteitsvorming. Haentjens stelt de vraag wie hij is, los van de pogingen om te voldoen. “Ik heb jarenlang geprobeerd te lijken op wie ik dacht dat ik moest zijn,” schrijft hij. “Een student, een partner, een werknemer, een ‘normaal’ iemand. Maar telkens liep ik vast op het gevoel dat ik iets aan het nadoen was dat me niet eigen was.”
Het masker waar hij over spreekt – het voortdurend camoufleren, compenseren, ‘functioneren’ – kost hem niet alleen energie, maar ook authenticiteit. De diagnose brengt in die zin niet alleen helderheid, maar ook confrontatie. Wat moet er overblijven als je stopt met lijken? Het boek probeert daarop geen antwoord te geven, maar toont het zoeken zelf.
De metafoor van de scherven – duidelijk al in de titel – komt hier tot zijn recht. Niet als iets dat hersteld moet worden, maar als een vorm van existentiële waarachtigheid. “Ik ben niet gebroken,” schrijft hij ergens, “ik ben samengesteld uit stukken die lang verspreid lagen.”
Relaties als drempel en als redding
Wat Haentjens schrijft over vriendschap, liefde en sociale interactie is bijzonder herkenbaar voor wie leeft met autisme. Hij beschrijft de frustratie van verkeerd begrepen worden, de angst om te veel of te weinig te zijn, de moeizame omgang met ongeschreven regels. “Waarom kijkt mijn gesprekspartner verveeld? Oei, wat betekent een opgetrokken wenkbrauw nu weer?”
Toch zijn er ook lichtpunten: de partner die blijft luisteren, de therapeut die niet oordeelt, een vriend die volhardt. Deze verbindingen zijn nooit heroïsch, maar intiem, kwetsbaar, echt. Ze bewijzen dat nabijheid geen vanzelfsprekendheid is, maar een geschenk.
Een oproep, geen afrekening
Wat Scherven brengen geluk uiteindelijk boven de individuele getuigenis tilt, is dat het ook gelezen kan worden als maatschappelijk appel. Het is geen klaagzang, maar wel een duidelijke oproep: voor meer traagheid, meer ruimte, meer afstemming. Haentjens vraagt niet om betutteling, maar om het erkennen van verschillen zonder ze te moeten wegverklaren. “Niet iedereen moet sneller, luider, efficiënter. Misschien is slomer, zachter en onvolmaakter ook gewoon een manier van zijn.”
Hij waarschuwt ook voor de inflatie van het begrip ‘autisme’. “Niet iedereen die overgevoelig is, is autistisch,” merkt hij scherp op. “En niet iedereen die sociaal onhandig is, heeft ASS. Maar als we het label oprekken tot iedereen erin past, verdwijnt het nut – en de hulp – voor wie het echt nodig heeft.” Die nuance is zeldzaam in populaire autismeboeken, en verdient lof.
Tussen het schurende en het schone
Is Scherven brengen geluk een perfect boek? Nee. Het is soms te lang, te herhalend, te wisselend van toon. Het mist literaire scherpte en had baat gehad bij een strenge eindredactie. Maar het is net in die imperfectie dat het boek zijn kracht vindt. Want het is geen gepolijste monoloog van iemand die het allemaal al weet, maar het zoekende, bonkende, bibberende verslag van iemand die zijn taal nog aan het vormen is.
Het is een boek dat leest als een open wond, maar tegelijk als een uitnodiging. Om minder te oordelen. Om aandachtiger te luisteren. En om te erkennen dat zelfs scherven iets kunnen weerspiegelen wat we in de spiegel zelden durven zien. Niet alleen Haentjens’ verhaal, maar misschien ook dat van de lezer die zich erin herkent.
Scherven brengen geluk van Niels Haentjens is verschenen bij Brave New Books, in 2023. Ik las het in de gratis-ebook-versie van Kobo Plus (gratis voor abonnees, uiteraard).