Positieve Vooringenomenheid en Autisme: een studie … autisme en zelfbeeld

De meeste mensen hebben de neiging hun eigen kunnen te overschatten. Het is een bekende psychologische eigenschap dat we onszelf vaak als “bovengemiddeld” intelligent, grappig of vaardig beschouwen. Dit fenomeen, een vorm van positieve vooringenomenheid, van positieve uitkomst-bias tot onrealistisch optimisme, wordt gezien als een mechanisme van mensen om hun zelfbeeld te beschermen. Tegelijk bestaat het beeld dat autistische mensen zichzelf verkeerd inschatten, de ene keer overschat (vaak voorkomend in de publieke opinie), de andere keer onderschat.
Maar geldt deze neiging bij iedereen? Een recente studie, uitgevoerd door een team van Nederlandse en internationale onderzoekers (waaronder Erik Van der Burg en Sander Begeer van de Vrije Universiteit Amsterdam), onderzocht of autistische volwassenen hun vooringenomenheid in dezelfde mate vertonen als niet-autistische volwassenen.
De bevindingen, gepubliceerd in hun manuscript “Reduced Positive Bias in Autistic Adults’ Intelligence Self-Assessments“, tonen een genuanceerd beeld. Autistische volwassenen vertonen een minder sterke neiging tot zelfoverschatting dan de meeste mensen, maar dit betekent niet noodzakelijk dat hun zelfbeeld accurater is. Het wijst eerder op een ander patroon van onnauwkeurigheid, een patroon dat ook een kwetsbaarheid voor negatieve zelfperceptie blootlegt.
Hoe Pakten de Onderzoekers Dit Aan?

Om een zo eerlijk mogelijke meting te krijgen, hadden de onderzoekers één belangrijke regel: geen van de deelnemers mocht ooit eerder een officiële IQ-test hebben gedaan. Iemand die zijn score al weet, kan immers geen ‘blanco’ inschatting meer geven.
De deelnemers kwamen via het Nederlands Autisme Register (NAR). De onderzoekers vergeleken twee groepen:
- 284 autistische volwassenen (18-77 jaar)
- 63 niet-autistische volwassenen (18-76 jaar)
Alle deelnemers kregen drie dingen te doen:
- Zelfinschatting: Ze kregen de vraag “Kunt u zelf een inschatting maken van uw verstandelijk vermogen?”. Ze konden dan een categorie kiezen, zoals “Gemiddeld (IQ 86-115)” of “Bovengemiddeld (IQ 116-130)”.
- Een intelligentietest: Ze maakten de ICAR-16. Dat is een korte, online test die meet hoe goed iemand is in verschillende soorten puzzels (zoals met taal, cijfers en figuren).
- Een vragenlijst: Ze vulden ook de AQ-28 in. Dit is een standaardvragenlijst om te meten hoeveel autistische trekken iemand heeft. Zoals verwacht, scoorde de autistische groep op deze lijst duidelijk hoger (gemiddeld 83.2) dan de niet-autistische groep (gemiddeld 53.6). Deze test is echter bekritiseerd omdat ze niet meet wat ze zou moeten meten.
Resultaat 1: Een Eerlijke Vergelijking
Een heel belangrijk startpunt was dat beide groepen, autistisch en niet-autistisch, eigenlijk even goed scoorden op de puzzeltest (de ICAR-16). Er was geen noemenswaardig verschil in hun prestaties. Dit was cruciaal voor de studie. Het zorgde ervoor dat de onderzoekers de zelfinschattingen eerlijk konden vergelijken.
Als de ene groep in het echt veel beter had gescoord dan de andere, zou je niet weten of een verschil in zelfbeeld kwam door het autisme of gewoon door het verschil in vaardigheid. Nu wisten de onderzoekers zeker dat ze ‘appels met appels’ vergeleken.
Resultaat 2: De Kloof tussen Zelfbeeld en Realiteit

Het eerste wat opviel: mensen zijn over het algemeen niet zo goed in het raden van hun eigen intelligentie.
De onderzoekers zagen dat de zelfinschatting bij beide groepen niet zo goed zat. Of je nu autistisch bent of niet, de kans is groot dat je inschatting er een flink stuk naast zit. Daarin was er dus geen verschil tussen de groepen.
Een ander punt was hoe hoog de deelnemers dachten dat hun IQ was, nog voordat ze de test deden. De niet-autistische groep schatte zichzelf gemiddeld hoger in (rond de 117) dan de autistische groep (rond de 113). De niet-autistische deelnemers begonnen dus al met een positiever zelfbeeld.
Maar het échte verschil kwam pas aan het licht toen de onderzoekers de inschattingen vergeleken met de werkelijke intelligentie uit de test. Een heel duidelijk voorbeeld: niemand in de niet-autistische groep had van zichzelf gezegd ‘ik ben beneden gemiddeld intelligent’. In de autistische groep was er wél een deel dat die lagere categorie voor zichzelf koos. A
Dit verschil zag je ook terug in de cijfers over zelfoverschatting en -onderschatting:
- De niet-autistische groep: Bijna iedereen (ongeveer 94 op de 100) overschatte zichzelf. Ze dachten dat ze beter hadden gescoord dan ze eigenlijk deden. Bijna niemand (minder dan 7 op de 100) onderschatte zichzelf. De fout was dus heel voorspelbaar: bijna iedereen zat er aan de positieve kant naast.
- De autistische groep: Hier was het beeld veel meer gemengd. De meeste mensen (ongeveer 76 op de 100) overschatten zichzelf ook. Maar een flinke groep (ongeveer 24 op de 100) onderschatte zichzelf juist. Dat is een veel groter aantal mensen dat dacht lager te scoren dan ze eigenlijk deden.
Als je alles bij elkaar optelt, kun je zeggen: beide groepen overschatten zichzelf gemiddeld genomen. Maar de niet-autistische groep deed dat veel sterker dan de autistische groep. De neiging om jezelf als slimmer in te schatten dan je testscore aangaf, was bij autistische deelnemers dus minder sterk en gold voor minder mensen.
De Cruciale Nuance: Onnauwkeurigheid in Twee Richtingen
Is de autistische groep dan simpelweg “realistischer”? De studie toont aan dat dit een te eenvoudige conclusie is.
De onderzoekers berekenden ook de absolute onnauwkeurigheid: de grootte van het verschil tussen inschatting en realiteit, ongeacht of het een over- of onderschatting was. Wat bleek? Er was geen significant verschil tussen de groepen. Beide groepen waren gemiddeld genomen even onnauwkeurig.
Dit leidt tot de kernconclusie van de studie: het is niet de mate van nauwkeurigheid die verschilt, maar de aard van de onnauwkeurigheid.
- Niet-autistische onnauwkeurigheid: Is een systematische, positieve vooringenomenheid. De fouten gaan bijna uitsluitend één kant op (te hoog). Dit wordt vaak verklaard door sociale wenselijkheid en ego-beschermende mechanismen.
- Autistische onnauwkeurigheid: Is meer variabel en gaat in beide richtingen. Er is minder positieve vooringenomenheid, maar wel meer risico op een negatieve vooringenomenheid.
Mogelijke Verklaringen: Sociale Druk, Stereotypen en Methodologie

De onderzoekers suggereren dat autistische individuen mogelijk minder worden beïnvloed door de sociale druk om “beter dan gemiddeld” te presteren of door ego-versterkende drijfveren. Dit zou de verminderde positieve bias verklaren.
De onderzoekers keken ook of de mate van autistische trekken (gemeten met de AQ-28) samenhing met de zelfinschatting. Ze vonden een resultaat dat suggereert dat meer autistische trekken mogelijk samenhangen met minder overschatting.
De aanzienlijke autistische groep die zichzelf onderschat (de 24.3%) wijst echter op een belangrijke kwetsbaarheid. Dit is geen blijk van realisme, maar eerder van een potentieel negatief zelfbeeld. De auteurs opperen dat dit vertekend beeld gevormd kan zijn door:
- Overgenomen stereotypen: Het wijdverspreide, maar incorrecte, maatschappelijke beeld dat autisme geassocieerd wordt met een lagere intelligentie.
- Sociale ervaringen: Ervaringen met pesten, buitensluiting of het gevoel “anders” te zijn, wat het zelfvertrouwen en zelfbeeld kan ondermijnen.
- Een minder ‘trefzeker’ zelfinzicht: Een meer algemene moeite met het precies inschatten van de eigen prestaties, wat leidt tot meer willekeurige fouten (zowel te hoog als te laag).
Wat ook opviel: het maakte niet uit of een deelnemer man of vrouw was. Normaal gesproken zie je vaak dat mannen hun intelligentie meer overschatten dan vrouwen. In deze studie zat dat verschil er niet in. Hoewel er bij de autistische groep meer mannen zaten, overschatten zij zichzelf juist minder dan de niet-autistische groep. Het geslacht leek dus geen invloed te hebben op de uitslag. Dit suggereert dat sociale verwachtingen over ‘hoe mannen of vrouwen horen te zijn’ hier een minder grote rol speelden.
Deze studie is ook anders dan eerder onderzoek. Andere studies lieten mensen bijvoorbeeld inschatten hoe goed ze één specifieke taak hadden gedaan, vaak nadat ze de taak al kenden. Dat is niet hetzelfde als wat deze studie deed. Hier vroegen de onderzoekers mensen naar hun intelligentie in het algemeen, als een persoonlijke eigenschap, zonder dat ze wisten welke test er zou volgen.
Een Kritische Reflectie
Ik vind het belangrijk kritisch naar het artikel te kijken. De studie doet zijn best om genuanceerd te zijn, maar de focus blijft onvermijdelijk liggen op de “onnauwkeurigheid” van de autistische groep.
Het is de moeite waard om het perspectief om te draaien: is de systematische zelfoverschatting van de niet-autistische groep (waar 94% zichzelf te hoog inschat) wel zo ‘normaal’? Of is het eerder een vorm van maatschappelijk aangeleerde zelfmisleiding?
De studie noemt de 24% van de autistische groep die zichzelf onderschat een “kwetsbaarheid”. Je zou jezelf ook kunnen afvragen of dit een ingebakken ‘autistisch’ kenmerk is, of simpelweg het logische, verinnerlijkt gevolg van een leven lang horen dat je ‘anders’ of ‘minder’ functioneert.
De auteurs suggereren dit zelf ook als mogelijke verklaring. Het is dus de vraag of het onderzoek hier een eigenschap van autisme meet, dan wel de littekens van hoe de maatschappij met autisme omgaat.
Conclusie en Kanttekeningen
Deze studie daagt in elk geval het stereotype beeld van autisme en zelfbewustzijn uit. Het laat zien dat autistische volwassenen hun intelligentie niet per se accurater inschatten, maar dat hun onnauwkeurigheid van aard verschilt.
In plaats van een bijna universele overschatting, is hun zelfbeeld meer variabel en soms ook onnodig negatief. Autistische volwassenen lijken minder vatbaar voor de haast universele menselijke neiging tot zelfoverschatting. De kracht van de studie ligt ook in de methodologie, met name het uitsluiten van deelnemers die al een IQ-test hadden gedaan, wat een ‘zuiverder’ zelfbeeld oplevert.
Tegelijkertijd belicht het onderzoek een vaak over het hoofd geziene kwetsbaarheid: een aanzienlijke groep autistische volwassenen heeft een onnodig negatief beeld van de eigen cognitieve vermogens. Dit biedt een genuanceerde kijk die verder gaat dan een simpel “realistischer zelfbeeld”.
Als belangrijke kanttekening merken de auteurs op dat de deelnemende autistische groep geen verstandelijke beperking had; de bevindingen gelden dus voor autistische volwassenen binnen het (boven)gemiddelde intelligentiespectrum en kunnen niet gegeneraliseerd worden naar de gehele autistische populatie.
Van der Burg, Erik e.a . “Reduced Positive Bias in Autistic Adults’ Intelligence Self-Assessments.”
Dank je sam
Weer heel herkenbaar
Ik dacht ook dat ik intelligenter was dan met het onderzoek in 2017 of ik autisme had bleek IQ97.
Wat mij opvalt dat mensen die mij goed kennen verzachtende dingen zeggen zoals dat ze dat niet goed kunnen meten.
Mijn zus zei pas nog dat ik slimmer ben dan ons allemaal en daarmee bedoelde ze mijn twee broer en twee zussen.
Tegelijk merk ik dat ik steeds “slim” te kort kom in het dagelijks leven.
Grtjs arie
LikeGeliked door 1 persoon