De Hitler-diagnose: Waarom biologische aanleg geen blauwdruk voor het kwaad is

cover van de Channel 4 documentaire

In een aula van de KU Leuven viel onlangs een beklemmende stilte. Kat Van der Poorten, een biologe, zelf gediagnosticeerd met autisme, onderbrak haar lezing om het publiek een vraag te stellen die even absurd als confronterend leek: “Ben ik zoals Hitler?”.

Het was geen theatrale stunt, maar een oprechte reactie op een verontrustende trend: de postume diagnose van historische tirannen. Haar vraag dwingt ons een ongemakkelijke waarheid onder ogen te zien over hoe we kijken naar biologie, gedrag en de aard van het kwaad.

Salonpsychiatrie en de ‘blauwdruk’ van een dictator

De directe aanleiding voor deze discussie was een recente, controversiële documentaire van de Britse zender Channel 4, waarin getracht werd het genoom van Adolf Hitler te reconstrueren. Met de spanning van een true-crime serie en een methodologie die op zijn zachtst gezegd speculatief was—men gebruikte een mix van DNA van verre verwanten en materiaal van historische artefacten zoals haren op een borstel—kwam men tot een sensationele conclusie.

Op basis van een zogenaamde ‘Polygenic Risk Score’ claimde het programma dat Hitler in de hoogste regionen viel voor een genetische aanleg voor autisme en ADHD. Deze statistiek werd gepresenteerd als een ‘blauwdruk’, een biologische sleutel die eindelijk het mysterie van zijn gedrag zou ontsluiten. De impliciete suggestie was dat het donkerste hoofdstuk uit de moderne geschiedenis verklaard kon worden door een ongelukkige worp met de biologische dobbelstenen.

Dit fenomeen staat niet op zichzelf; we zijn getuige van een wildgroei aan ‘salonpsychiatrie’. Historische figuren worden langs de meetlat van de moderne diagnostiek gelegd, maar daarbij hanteren we een vreemde dubbele standaard.

Enerzijds ‘claimen’ we genieën. We suggereren graag dat Einstein, Newton, Warhol, Turing of Mozart autistisch waren. Hoewel dit vaak voortkomt uit een goedbedoelde zoektocht naar rolmodellen, is de wetenschappelijke basis wankel. Anderzijds zie ik vaak ook de keerzijde: het pathologiseren van tirannen. Zo werd Vladimir Poetin al als autistisch gecategoriseerd op basis van videoanalyses van zijn motoriek, en worden de sociale starheid van Napoleon of de paranoia van Stalin vaak door eenzelfde bril bekeken. In deze gevallen wordt de autisme classificatie een wapen: een verklaring voor een gebrek aan empathie en kille wreedheid.

De wetenschappelijke en ethische dwaling

Tijdens haar lezing aan de KU Leuven ontmantelde Kat Van der Poorten deze premisse vakkundig. Het diagnosticeren van een complexe ontwikkelingsstoornis bij een overledene op basis van gefragmenteerd DNA grenst aan pseudowetenschap.

Een genetische risicoscore is slechts een statistische waarschijnlijkheid, geen medische diagnose. Het genotype (de biologische blauwdruk) vertaalt zich niet één-op-één naar het fenotype (hoe iemand daadwerkelijk is). Zelfs bij levende patiënten is de grens tussen genetische potentie en daadwerkelijk gedrag onscherp en afhankelijk van talloze omgevingsfactoren. Autisme en ADHD zijn complexe interacties tussen aanleg (nature) en omgeving (nurture), geen simpele foutcodes in software die je tachtig jaar later nog kunt uitlezen.

Een verdedigingsmechanisme voor de ‘normale’ mens

Als de wetenschap hierachter zo dun is, waarom zijn deze theorieën dan zo populair? Het antwoord ligt in de psychologie, niet in de biologie. Het pathologiseren van het kwaad fungeert als een verdedigingsmechanisme.

Door Hitler te labelen als ‘autistisch’, ‘ziek’ of ‘defect’, plaatsen we hem veilig buiten de groep van ‘normale mensen’. Het idee dat een neurologisch typisch mens in staat is tot industriële genocide is voor velen te beangstigend om te accepteren. Dus zoeken we naar een ‘gebroken draadje’. De redenering wordt geruststellend: “Hij was niet zoals wij; hij was stuk”.

Dit is een gevaarlijke denkfout. Biologie is geen moraliteit. Autisme kan gepaard gaan met intense focus, verlangen naar duidelijkheid en voorspelbaarheid, een andere verwerking van sociale informatie of omgaan met dubbelzinnige, ongeschreven regels. Maar de uitkomst van die kenmerken—of ze leiden tot kunst, wetenschap of destructie—hangt volledig af van context, ethiek en persoonlijke keuzes.

Biologie als gereedschap, niet als machinist

Biologie is het gereedschap, niet de machinist. Een hamer kan gebruikt worden om een huis te bouwen of om een schedel in te slaan. Voor Kat leidden haar neurobiologische kenmerken tot constructief wetenschappelijk onderzoek. Voor ‘Herr’ Hitler, in de context van een geradicaliseerd Duitsland en een toxische ideologie, werden menselijke eigenschappen ingezet voor vernietiging.

Wanneer we de eigenschappen loskoppelen van het morele oordeel, zien we de nuance. Neem ‘intense focus’. Voor een wetenschapper is dit generatief; het leidt tot doorbraken. Hitlers intensiteit werd echter gericht op macht en raciale zuiverheid. Neem ‘sociale onhandigheid’. Van der Poorten gaf toe voornamelijk te communiceren op basis van inhoud in plaats van sociaal gemanoeuvreer. Hitler compenseerde zijn gebrek aan flexibiliteit met propaganda en een entourage die zijn impulsen versterkte.

Het cruciale verschil is de omgeving. De spreekster beschreef hoe toegankelijkheid in onze maatschappij vaak afhangt van geluk en coulance. Hitler daarentegen klom op in een tijd waarin uitsluiting brutaal en totaal was. Dit is geen excuus voor zijn daden, maar het roept de vraag op wat er gebeurt wanneer een samenleving geen ruimte biedt voor variatie, en iemand zijn bestaansrecht vervolgens zoekt via dominantie.

De schaduw van de eugenetica

Hier raakte de lezing haar krachtigste punt. De obsessie met het labelen van Hitler leidt ons af van de werkelijke les. Hitler is geen symbool van wat er gebeurt als iemand ‘anders’ is. Hij is een symbool van wat er gebeurt als een samenleving diversiteit weigert te accepteren.

Eugenetica—het rangschikken van levens op basis van ‘normaliteit’ en economisch nut—was de motor van het nazisme. Ironisch genoeg keert datzelfde denken terug in onze poging hem, of eender welke historische figuur, te diagnosticeren. Door te zoeken naar een ‘monster-gen’ (of het tegenoverstelde) of een biologisch defect (of superkwaliteit) om het kwaad te verklaren, hanteren we impliciet dezelfde logica als de eugenetici: er bestaat een ‘normale’ mens en een ‘defecte’ mens.

Stilte in plaats van applaus

Het einde van de lezing was veelzeggend. Kat Van der Poorten vroeg niet om applaus. Applaus is een afsluiting; het signaleert dat de voorstelling voorbij is en we terug kunnen naar de orde van de dag. Ze vroeg om stilte.

In een tijdperk van snelle meningen en de medische isolatie van ongemakkelijke waarheden, was die stilte noodzakelijk. Het dwong het publiek om in de spiegel te kijken. De relevante vraag is niet of de spreker—of enig ander autistisch persoon—op Hitler lijkt. De vraag is in hoeverre wij, in onze huidige samenleving, nog steeds toestaan dat biologie de waarde van een mensenleven bepaalt.

Zolang we proberen het kwaad medisch te isoleren om ons eigen geweten schoon te houden, hebben we de belangrijkste les van de geschiedenis nog niet geleerd.

Wil je de blog lezen die ze erover schreef, dan kan dat via deze link.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *