Wegdeemsterende zomers … autisme en tijd

Foto van Drew Thomas op Unsplash

Wat ik met de zomer associeer is het besef van tijd kwijtraken maar tegelijk, bij momenten, het meest bewust zijn van (voorbijgaande) tijd. Dat lijkt tegengesteld, maar is volgens mij volstrekt verschillend.

Naarmate de zomer vordert, en zeker als ik op reis ben, deemstert dat besef van tijd langzaam weg, tot alles volledig in het moment gebeurt. Elke zomer is voor mij een wegdeemstering van jewelste. Zoiets als vervagen, maar dan net iets vloeiender. Mijn zomers kunnen dus wel eens donkerder zijn dan me lief is.

Met dat besef van tijd verlies ik voor een stuk ook mijn bioritme tijdens de zomermaanden. Het verschil van dag en nacht wordt naarmate de zomer vordert kleiner, zeker als er warme dagen en nachten zijn. Soms leidt dat tot een melancholische bui waarin ik me sterk bewust wordt van de voorbijgaande, de verloren en de nog te komen tijd.

Verder komen beelden op van wekelijkse picknicks aan de rand van koele bossen, met zicht op geelgroene weiden, met zwemmen in de natuur en bergwandelingen die meestal veel te lang zijn en eindigen met blaren, omgeslagen voeten of kletsnat naar huis rennen door een onverwachte stortbui, inclusief donder en bliksem en opspattend water door te snel voorbijrijdende auto’s die ons geen lift willen geven.

’s Zomers ervaar ik tegelijk een wegvloeiende druk van verantwoordelijkheden en spanning die gepaard gaan met het dagelijks leven, met de angst om grenzen te overschrijden of op zere tenen te trappen, en mensen te beledigen. Die laatste zijn meestal weg, op reis, in het ziekenhuis door uitdroging of een hitteslag.

Tegelijk ervaar ik ’s zomers een grotere vermoeidheid, overprikkeling en tekort aan structuur en overzicht, waar ik me soms wel en soms niet zorgen over maak. Oplossingen daarvoor hangen sterk samen met het weer, waarvan ik hoop dat het niet te warm, niet te vochtig, niet te drukkend is. In elk geval lijk ik alles ’s zomers zintuiglijk heviger te ervaren, de zon op mijn huid, het geluid van vogels, de stemmen van mensen, de geuren van natuur en van de stad.  ’s Zomers valt me op een of andere meer op dat er zoveel rond mij stinkt, maar dat sommige mensen zoveel beter ruiken.

Tot slot ontstaan ’s zomers bij mij nieuwe gewoontes die ik het hele jaar aanhoudt. Toevallig stoot ik ergens op, proef ik van een activiteit, of van een gerecht, of begin ik aan een project waar ik dan veel te lang mee bezig zal zijn. De zomer vind ik vooral vermoeiend, omdat er dan zoveel lijkt te veranderen, en tegelijk duikt zoveel wat het hele jaar verborgen, bedolven, weggestopt leek weer op, in volle intensiteit, alsof het nooit is weggeweest.

Toen ik nog naar school ging of werkte, moest ik minstens anderhalve maand bekomen van de zomer. Tot begin november duurde het vooraleer ik weer in mijn gewone ritme was geraakt, voordat mijn vermoeidheid en intensiteit van leven weer draaglijk werd, en ik weer meekon met de rest. Tegenwoordig lukt het al eind september om bij te benen. Ook al is de zomertijd er daarom niet minder intens op geworden.