Vermoeidheid is geen ereteken … autisme en vermoeidheid

Foto van Kinga Howard op Unsplash

Het schijnt een statussymbool te zijn om vermoeid te zijn, en daarbij te drammen over de redenen die dat zouden rechtvaardigen. Dat las ik onlangs tenminste in het nieuwsmagazine Knack. “Tot voor kort was vermoeidheid een zwakte, maar nu wordt het gedragen als een ereteken, een statussymbool zelfs”, stond er te lezen.

In het tijdschriftartikel valt mij op dat verschillende soorten vermoeidheid door elkaar worden vernoemd, en verschillende oorzaken met elkaar worden verward. Volgens mij is vermoeidheid een toestand van lichamelijke, verstandelijke, psychische of emotionele uitputting die voortkomt uit veel verschillende oorzaken die niet altijd goed te vinden zijn.

Ik ervaar vaak vermoeidheid door emotionele uitputting door sociale contacten, door zintuiglijke overprikkeling, of door me teveel te moeten aanpassen aan een bepaalde omgeving waar ik in leef. Voor een stuk is mijn (chronische) vermoeidheid ook het gevolg van een (langdurig) onevenwicht tussen maskeren (onderdrukken van autistische eigenschappen om aan bepaalde sociale verwachtingen te moeten voldoen) en herstellen, bekomen en mezelf kunnen zijn. Dat is bij mij zo, maar bij andere autistische mensen met vermoeidheid kan dat op een heel andere manier veroorzaakt zijn, zich tonen en ervaren worden.

Het ‘ereteken vermoeidheid’ (zoals Knack beweert) kreeg ik al jaren terug van een leraar op school die mij terzijde nam en mij zei dat ik dringend iets moest doen aan mijn chronische vermoeidheid. Hij dacht dat ik veel te laat naar bed ging en te weinig rust nam. Dat was nochtans niet het geval, ik was gewoon vermoeid door de intensieve schoolomgeving. Ik had toen ook helemaal niet door wat hij bedoelde, omdat ik dacht dat iedereen afgepeigerd naar huis ging na een dag op de schoolbanken, en thuis bijna niets meer kon. Ik denk dat ik altijd al vermoeid ben geweest, en ik vond het toen doodgewoon. Iedereen was trouwens doodmoe thuis. Als je niet doodmoe was ’s avonds, had je niet het recht om te gaan slapen, dacht ik. Soms doe ik aan kickboksen, er hangt dan ook geregeld bloed aan mijn hoofdkussen.

’s Morgens moet ik dus vaak een hele tijd bekomen van de nacht. Het lijkt dan alsof ik mezelf helemaal weer in elkaar moet puzzelen. Gelukkig komt dat niet elke nacht voor. Als ik vermoeid ben, is het dus niet zozeer van stressvolle tijden, van niet te weten wat morgen brengt, van vermoeiende mensen, milieuvervuiling, politiek, nieuwe ideologieën, radicalisering van alle kanten, veranderende relaties met samenlevingsstructuur, de voortdurende druk van activering … dat valt voor mij nog mee omdat ik al geactiveerd ben en niet zoveel te maken heb met de rest van de berichtgeving.

Vermoeidheid komt in mijn beleving bij de meeste mensen eerder door hun omgang met sociale verwachtingen tegenover hun eigen mogelijkheden. Als autistische mens heb ik daar minder last van, maar des te meer met overweldigende omgevingen, verstoringen in routines, een verhoogd bewustzijn, het continu proces van gissen en missen om mij passend te uiten en wat anderen bedoelen te begrijpen, en vaak snel op elkaar volgende veranderingen van sociale en relationele normen in bepaalde situaties.

Slaap is één van de manieren voor mij om te recupereren, maar wel een van de belangrijkste. De andere manieren die bij mij werken zijn lichaamsbeweging, schrijven, fietsen, een huisdier verzorgen en praten met mijn autismecoach. Ik ben wel meer obsessief bezig met slapen dan met de andere manieren, denk. Of minstens, ik ben obsessief bezig met manieren te zoeken naar goed ontspannen. Zo ben ik bijvoorbeeld al heel wat jaren bezig om te zoeken naar hoe ik het best ‘niets’ kan doen.

Al van toen ik drie was, en het revalidatiecentrum van het centrum voor ontwikkelingsstoornissen betrad om te leren bewegen en spreken, maakten de deskundigen gewag van een ‘ontspanningsprobleem’. Telkens er een vorm van relaxatietherapie was, werd ik onmogelijk en onhoudbaar voor de therapeuten. Nog steeds jagen meditatiemuziek, kaarsen, essentiële oliesprays, snoezelen en ontspanningsbalsems mij in de gordijnen. Een slaapmasker en oordoppen kan ik verdragen, maar een verzwaard deken, daar kan ik alleen overdag een dutje mee doen.

Het allerlastigste vind ik een goed kussen vinden. Sommige mensen lachen wel eens met die obsessie. ‘Mijn man is mijn kussen’, hoor ik wel eens. Of ‘ik lig tegen mijn vrouw, en dan slaap ik meteen’. Een goed kussen, weet ik intussen, vind ik niet een gewone matrassenwinkel of online. Dat wordt handgemaakt, op basis van honderden parameters ontworpen en terwijl ik slaap getest op doelmatigheid. Wie beweert dat een kussen iets eenvoudigs is, kan er volgens mij niet verder naast zitten. Je vind volgens mij nog eerder een goede huisarts of psychiater dan een goed kussen.

Vroeger sprak ik wel eens met anderen over mijn vermoeidheid en gevoel van uitputting. Dat doe ik niet meer sinds het bon ton is geworden over vermoeidheid te spreken, sinds er naar mijn gevoel zoveel mensen over spreken dat niemand echt weet wat er mee bedoeld wordt. Bovendien zou het gevoel van vermoeidheid toenemen naarmate je erover spreekt. Dat betwijfel ik, want hetzelfde is ook al eens beweerd over autisme. Ik word echt niet meer autistisch als ik met iemand over mijn autisme praat. Ik word er soms wel vermoeid door, zeker als ons gesprek op niets uitdraait.

Hoewel ik me vermoeid voel, ben ik daar niet trots op. Verre van zelfs. Ik slaap ook best wel genoeg, rond de 7 uur 30 minuten per nacht. Een derde van de Belgen slaapt volgens een onderzoek minder dan vijf uur per nacht. Voor mij zou dat veel te weinig zijn, maar teveel slapen vind ik ook niet gezond. Tenzij mensen met slapen iets anders bedoelen natuurlijk.

Ik kan intussen wel min of meer voorspellen wanneer ik slecht zal slapen. Als ik twee uur voor ik ga slapen, nog hoofdpijn heb, last van wisselende stemmingen of nog gegeten heb, dan kan ik erop wedden dat het een ‘witte nacht’ wordt, of dat er nachtmerries aan komen. Slapeloosheid is bij mij meestal een teken dat het in algemeen niet goed gaat, en er dus verandering moet komen in mijn gedrag overdag.

Als ik weet dat ik overdag niet zoveel buiten ben geweest of blootgesteld ben aan daglicht, de tijd niet heb kunnen nemen om te ontspannen voor ik ga slapen, en ’s avonds laat ben thuisgekomen van een activiteit, weet ik dat het geen goede nacht wordt, en ik dus zowel van de nacht als de dag die erop volgt niet veel mag verwachten.  Verder bepalen nog enkele factoren of het een goede of minder goede nacht wordt, zoals de temperatuur en de vochtigheidsgraad in de slaapkamer, of het raam open kan of niet, de kwaliteit van de stilte en hoe donker het er kan worden. Natuurlijk zijn ook meer vanzelfsprekende elementen belangrijk zoals het soort matras, de bedbodem en de constructie in het algemeen.

Ik vind het belangrijk dat er in een slaapkamer niets gedaan wordt behalve rusten. Het enige wat in mijn slaapkamer staat is een bed, een bibliotheek met 1500 boeken, een airconditioning apparaat, een ‘wake up light’ en een flinke kleerkast. Die bibliotheek werkt voor mij heel rustgevend, die kleerkast veel minder maar ik kon het ding moeilijk in de berging, de woonkamer, de keuken of de badkamer plaatsen. Verder zijn er geen schermen of andere gadgets in mijn slaapkamer. In elk geval geen geparfumeerde oliën en sprays. Daar ben ik allergisch voor, en mijn astma doet er ook geen goed aan.

Slapen draait bij mij om (kunnen) vertragen. Het tempo waarop ik leef is gematigd (en mijn hartslag laag), maar het vergt ook voor mij enige moeite om tegen het einde van de dag tot een slaaptempo te komen. Er is namelijk altijd wel iemand die het in zijn of haar hoofd krijgt rond een uur of negen te bellen. Ik neem uiteraard niet op, en het is algemeen geweten dat telefoneren na acht uur ontzettend onbeleefd is maar niet iedereen laat zich daardoor afschrikken.

In elk geval ben ik dan al bezig met mijn slaapritueel. Dat begint met mijn gezicht wassen. Zonder gewassen gezicht ga ik niet slapen. Ook mijn mond verfrissen vind ik belangrijk. Daarna doe ik nog wat rugspier oefeningen, trek ik mijn pyjama aan, schudt het hoofdkussen nog eens uit in de buitenlucht, ververs de kussensloop, steek mijn oordoppen in, doe mijn oogmasker aan, dank het universum voor een mooie dag, en doe het licht uit. Vervolgens probeer ik zo plat mogelijk te liggen en zo weinig mogelijk te denken, tot ik in slaap val. Terwijl op sociale media, op mails en op apps nog volop verder gedaan wordt, lig ik rond een uur of tien al te slapen als alles goed gaan. Als het lukt tenminste. Daarom vind ik slapen het mooiste dat het leven heeft voortgebracht, het meest kostbare en ontzettend onderschat goed.

1 Comment »