Mijn zelfgemaakte zomer … autisme en zomerperiode

Een schilderij van een zonnig strand met mensen die zich ontspannen aan de kust. De zee is turquoise en golvend, de lucht is helder met een zon bovenaan. Een vrouw in een blauwe jurk wandelt langs de waterlijn, terwijl anderen spelen in het zand en water.
‘Zon, zee, zorgeloos’ van Sam Peeters, (c) 2025

Zomer. Een woord dat in de meeste mensen iets oproept tussen cocktail en hangmat, tussen zee en zonsondergang. Voor mij roept het vooral spanning op. Niet omdat ik de zomer haat — integendeel. Maar omdat hij zelden klopt met hoe mijn lichaam, mijn hoofd en mijn omgeving zich tot elkaar verhouden in die maanden. Mijn zomer bestaat niet in clichévorm.

Ik ben Sam. Autistisch, schrijver, denker, piekeraar, atopisch van haar en huid, zintuiglijk overprikkeld én zintuiglijk hongerig. En de zomer is voor mij elk jaar opnieuw een veldslag tussen verlangen en overleven. Tussen vrijheid en verlies. Tussen willen bewegen en stil liggen, letterlijk en figuurlijk.

De overgang is het lastigst

De eerste weken zijn het moeilijkst. Plots is het stiller, de gebruikelijke drukmakers zijn elders, maar het is geen rust. De structuur verdwijnt, het ritme valt weg, alles waar ik me de voorbije maanden aan oplaadde, lost op als een ijsblokje in een hittegolf. En ik, die altijd hou van lijnen en vaste patronen, kom dan ineens in een soort schuimzone terecht waarin ik niet meer weet hoe mijn dagen eruit moeten zien.

Mijn hoofd zegt: “Geniet van je vrijheid.”
Mijn lijf zegt: “Waar is het houvast gebleven?”
En ik sta ertussenin, vaak met schuldgevoel omdat het ‘nu net zomer’ is — en ik me slechter voel dan tijdens de rest van het jaar. Voor een stuk is het een ‘zonneschuldgevoel’ (de stem van mijn ma die mij oproept om een kleurtje te krijgen, terwijl ik liever binnen blijf) en een gevoel van weinig zinvols kunnen doen.

Herstel of leegte?

Soms is de zomer een tijd van herstel. Maar dan van herstel die ik zelf moet organiseren. Dat komt niet vanzelf. Ik maak de rest van het jaar een zomerplanning maken om niet uit elkaar te vallen. Ik maak de rest van het jaar een indeling van de zomerse dagen, met voldoende rust maar ook initiatief, ook al hoef ik nergens te zijn. Ik zorg dat ik weet wanneer ik ga douchen, eten, schrijven, wandelen, uitrusten — want zonder dat overzicht ga ik drijven. Niet dobberen, niet ontspannen, maar verdwalen.

En dan is er het sensorische geweld: het felle licht, de hitte, het lawaai van buitenmensen die zomer ‘vieren’ met barbeques (verbrand vlees), ‘live’ muziek, gedans en gezang (niet geremd door talent), tot in de vroege uurtjes. Elk jaar opnieuw moet ik nieuwe tactieken verzinnen om mezelf niet op te branden aan de zomer zelf.

Mijn noise cancelling is geen luxe. Mijn zonwering, mijn airconditioning, mijn ijsblokjes, mijn gekoelde hoofdband, het is allemaal geen comfort. Mijn afwijzing van sociale uitstapjes is geen onvriendelijkheid. Het zijn reddingsboeien.

De andere kant van mijn zomer

En toch. Er is ook die andere zomer in mij. Die waarin ik wél naar buiten wil. Waarin ik intens verlang naar avontuur, naar grensverleggende initiatieven, naar geuren, naar een nieuwe stad, naar de onverwachte ontdekking van een stille boekwinkel in een straatje in Gent of Zagreb. Die zomer waarin ik hyperfocus op reizen, op leren, op schoonheid.

En telkens als ik in een publieke tekst over autisme lees dat zomer vooral een tijd van prikkelvermijding moet zijn, denk ik: “Maar wacht… ik besta ook.” Ik vermijd niet altijd prikkels in de zomer. Dat zou het nog erger maken, denk ik.

Ik wil ’s zomers bestaan in mijn intensiteit, in mijn drang om te ontdekken, om andere lucht te ademen, om ’s nachts te wandelen in onbekende steden, om alles tegelijk te voelen — maar dan wel met voorbereiding, met exitstrategie, met terugtrekruimte.

Mijn avontuur is niet roekeloos. Het is afgewogen. Maar het is wél avontuur. En dat mag ook gewoon autistisch zijn. Autisme en avontuur, het is geen tegenstelling, zoals dit boek toont,. Evenmin als autisme en geluk, ook ’s zomers.

Wat ik nodig heb

Ik heb geen zomer nodig die ‘leuk’ is. Ik heb een zomer nodig die afgestemd is. Die rekening houdt met hoe ik verander door de tijd, door het weer, door mijn omgeving. Ik heb mensen nodig die niet vragen “Komaan, doe eens mee,” maar “Wat heb je vandaag nodig?”. En natuurlijk vraag ik dat ook aan hen. Wat hebben zij nodig om te genieten, wat is er nodig zodat wij elkaar tegemoetkomen?

Soms is dat stilte. Soms is dat een lijstje. Soms is dat helemaal alleen zijn in een huis waar ik niets hoef. Soms is dat ergens naartoe gaan waar ik nog nooit ben geweest — als ik maar zelf mag bepalen hoe ik dat doe.

Mijn zomer is zelfgemaakt.

Mijn zomer is zelfgebouwd. Vaak onhandig. Soms pijnlijk. Maar als het lukt — als alles op zijn plaats valt: de structuur, de ruimte, de vrijheid, de begrenzing, de zintuiglijke afstemming, de afwezigheid van druk — dan gebeurt er iets zeldzaams. Dan rust ik. Of ontdek ik. Of leef ik.

Niet omdat het zomer is. Maar omdat ik de ruimte krijg om het op míjn manier te doen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *