‘Wie is neurodivers?’ … autisme en neurodiversiteit

Het woord neurodiversiteit duikt tegenwoordig overal op. Je vindt het op slides tijdens HR-presentaties, onder Instagramposts over zelfzorg, in onderwijsnota’s en in inclusieve beleidsvisies. Maar hoe meer het gebruikt wordt, hoe groter ook de verwarring lijkt te worden. Want wat betekent het eigenlijk om neurodivers te zijn? En wie mag zichzelf zo noemen?
Die vragen duiken regelmatig op. Lezers stellen ze in reacties op mijn blog, in privéberichten of na een gastles: “Ben ik dan ook neurodivers?” of “Valt hoogsensitiviteit daar ook onder?” Het korte antwoord is meestal: dat hangt ervan af wie je het vraagt. Achter het ogenschijnlijk neutrale woord ‘neurodiversiteit’ gaan namelijk verschillende denkkaders schuil. En die botsen vaker dan je denkt.
Tussen variatie en afwijking
Neurodiversiteit verwijst in zijn breedste betekenis naar de natuurlijke variatie in de manier waarop menselijke breinen functioneren. Net zoals biodiversiteit niet over één organisme gaat, is neurodiversiteit geen individueel kenmerk. Je kan als persoon dus niet ‘neurodivers’ zijn – alleen de mensheid als geheel is dat. In die zin is iedereen neurodivers, want geen twee breinen zijn exact hetzelfde. Neurodivers verwijst dus niet naar labels of diagnoses of zelfs geestelijke gezondheidszorg in het algemeen.
Maar zodra we spreken over neurodivergent, verschuift het perspectief. Dan hebben we het over mensen wier breinfunctioneren dermate afwijkt van maatschappelijke verwachtingen dat ze op structurele obstakels botsen. Denk aan autisme, ADHD, leerstoornissen, taalontwikkelingsstoornissen of OCD.
De term ‘neurodivergent’ werd rond 2000 geïntroduceerd door Kassiane Asasumasu, die erop wees dat afwijken op zich niet problematisch is – tenzij het binnen een sociale context tot uitsluiting leidt. De term neurodivergent kan het idee van neurodiversiteit zowel verhelderen (door te benoemen wie afwijkt van de norm) als ondergraven (door nieuwe normaliserende grenzen te trekken). Het is een poging om ruimte te claimen binnen een systeem, maar kan tegelijk nieuwe systemen van in- en uitsluiting creëren. Anders dan soms geschreven op blogs verwijst ‘neurodivergent’ niet noodzakelijk naar diagnoses (zoals autisme), formeel of zelf-geïdentificeerd, maar naar frictie/conflict van een bepaald breinfunctioneren met de maatschappelijke norm of verwachtingen. Slechts in een beperkt aantal benaderingen speelt ook het lichaam een rol.
Vijf visies, vijf grenzen
Er bestaan meerdere visies op wie precies als neurodivergent kan worden beschouwd. In sommige benaderingen ligt de nadruk op formele diagnoses. Alleen wie een erkende ontwikkelingsstoornis heeft – zoals autisme of dyslexie – hoort erbij. Mensen met depressie, burn-out of trauma vallen er dan buiten, zeker als ze geen officiële diagnose hebben.
Andere visies zijn inclusiever. Ze beschouwen ook mensen zonder diagnose als neurodivergent, zolang ze maar op langdurige wijze frictie ervaren met de samenleving. In die optiek gaat het niet om wat er op papier staat, maar om hoe je door het leven beweegt en waar je telkens op botst.
Weer andere denkkaders schuiven het criterium van zelfidentificatie/zelfdiagnostiek/zelfclassificatie naar voren. Wie zichzelf als neurodivergent herkent, en aansluiting vindt bij een gemeenschap waarin dat ook zo beleefd wordt, hoort erbij – ongeacht diagnose of functioneren. De uitsluiting ligt hier niet bij het ontbreken van bewijs, maar bij het ontbreken van identificatie.
Er zijn ook kritische stemmen die beweren dat neurodivergentie niet in het individu zit, maar ontstaat op het moment dat de samenleving bepaalde breinen als afwijkend gaat behandelen. In die visie telt vooral of je wordt uitgesloten, niet of je objectief ‘afwijkt’.
Ten slotte zijn er stromingen die álle psychische variatie willen erkennen, ook psychose, dissociatie, trauma of burn-out. Hier geldt: zolang je mentale ervaring je op een bepaalde manier anders positioneert in de samenleving, mag je meerekenen. Alleen wie zich perfect conformeert aan wat als ‘neuronormatief’ (het vroegere neurotypisch, dat niet-autistisch opvolgde) geldt, wordt uitgesloten – en dat blijkt een steeds grotere zeldzaamheid. Volgens hen zijn dat vooral mensen met een relativerende levenshouding, narcistische trekken, bureaucratisch of burgerlijk-neoliberaal mensbeeld, instrumenteel gebruik van hun omgeving en verslaving aan sociale waardering.
Ongeveer 18% van de bevolking is neurodivergent
Soms hoor je dat 18% van de bevolking als neurodivergent wordt beschouwd. Dat laat 82% over die neurodivers is, maar geen frictie of conflict ervaart met de neuronormativiteit of maatschappelijke verwachtingen.
Ook binnen die groep bestaan gradaties. Sommige mensen functioneren probleemloos, anderen struikelen nu en dan (psychisch, sociaal, financieel, relationeel), weer anderen hebben een verhoogde gevoeligheid (hypersensitiviteit) zonder dat dit hen systematisch belemmert. Er zijn ook mensen met lichte of contextuele verschillen die onder de radar blijven. Ongeveer 60% van de bevolking zou behoren tot de groep mensen die ofwel de norm belichamen ofwel zeer maatschappelijk fluïde en veerkrachtig zijn.
Deze groep heeft vooral mensen die zich niet herkennen in een afwijkend psychische of neurologisch zelfbeeld en die binnen de geldende verwachtingen functioneren zonder structurele obstakels. Toch kunnen ook zij baat hebben bij meer inzicht in breinvariatie – zeker als ze anderen beter willen begrijpen, of hun eigen functioneren willen duiden.
Grenzen trekken is nooit neutraal
Of je neurodivergentie definieert via diagnose, zelfervaring of maatschappelijke impact, maakt een wereld van verschil. Elk model sluit andere mensen uit: wie geen diagnose kan betalen, wie zich niet lijdt of wie tijdelijk worstelt. En elk model past beter bij bepaalde contexten – in de hulpverlening gelden andere criteria dan in het activisme of het zelfonderzoek.
De paradox van “iedereen is neurodivers”
De slogan “iedereen is neurodivers” klinkt empathisch, maar kan ook averechts werken. Net zoals “iedereen is wel eens somber” de ervaring van depressie bagatelliseert, zo kan deze uitspraak de strijd van neurodivergente mensen onzichtbaar maken. Neurodiversiteit is geen troostende poëzie, maar een politieke noodzaak voor mensen die vastlopen in systemen die niet voor hen ontworpen zijn.
Slot: van label naar sleutel
De vraag wie neurodivers is, is geen semantisch spelletje. Het is een zoektocht naar sleutels: tot herkenning, tot erkenning, tot toegang tot ondersteuning en middelen. Zeggen dat iedereen neurodivers is, is een beetje zoals zeggen dat iedereen migrant is omdat onze voorouders ooit verhuisden. Technisch klopt het, maar sociaal betekent het niets.
Laten we daarom voorzichtig omgaan met het woord, en vermijden dat het verwordt tot feelgood-flard voor wie het goed bedoelt. De kracht van het begrip ligt precies in het benoemen van verschil – en in de hoop dat verschil niet langer tot uitsluiting hoeft te leiden.
Dank je wel
Het woord neronormatief kende ik nog niet
LikeLike