Een kritisch leesverslag van Empire of Normality

Is autisme een stoornis of eerder een overlevingsmechanisme in een onaangepast systeem? Robert Chapman’s Empire of Normality belooft een revolutionaire geschiedenis van neurodiversiteit en kapitalisme. Maar biedt het ook munitie voor de dagelijkse strijd, of blijft het steken in academische theorie?
In een maatschappij die draait om efficiëntie, strakke deadlines en soepele sociale interacties, voelt iedereen die afwijkt van het gemiddelde de druk. Of je nu autistisch bent, ADHD hebt of op een andere manier neurodivergent bent: de boodschap is vaak dat je je moet aanpassen. Je moet ‘normaal’ doen.
Toen ik Empire of Normality: Neurodiversity and Capitalism van Robert Chapman oppakte, hoopte ik antwoorden te vinden. Chapman, een Britse filosoof, komt met een prikkelende stelling: wat wij beschouwen als ‘normale’ mentale gezondheid is geen biologisch feit. Het is eerder een statistische constructie, ooit bedacht om de raderen van het industrieel kapitalisme te smeren.
Het klinkt als een boek dat mijn wereldbeeld op zijn kop wou zetten. Dat gebeurde niet echt. Als lezer die zoekt naar een balans tussen maatschappijkritiek en de rauwe realiteit van leven met meerdere beperkingen, bleef ik achter met gemengde gevoelens.
De uitvinding van ‘het gemiddelde’
Het sterkste punt van het boek is de historische analyse. Chapman neemt ons mee terug naar de 19e eeuw en de opkomst van de statistiek. Centraal staat de Belgische statisticus Adolphe Quetelet, die het concept van de ‘gemiddelde mens’ introduceerde. Dit zorgde voor een fundamentele verschuiving in hoe we naar mensen kijken.
Chapman citeert Quetelet om de impact van dit denken te illustreren:
“Als de gemiddelde mens volledig bepaald was, zouden we hem als het type van perfectie kunnen beschouwen; en alles wat afwijkt van zijn proporties of toestand, zou een wangedrocht vormen.”
Vóór de industriële revolutie werd gezondheid vaak gezien als een kwestie van balans of harmonie. Met de komst van fabrieken ontstond echter de noodzaak om mensen te rangschikken op basis van hun productiviteit. Het lichaam werd, in de lijn van de filosoof Descartes, gezien als een machine die ‘werkt’ of ‘kapot’ is. Chapman vat de economische functie van deze focus scherp samen:
“Het doel van de normaliteit is niet het welzijn van de mens, maar de functionaliteit van het kapitalisme.”
Deze analyse werkt bevrijdend. Het haalt de schuldvraag weg bij het individu. Als je vastloopt op je werk of in het onderwijs, is dat volgens Chapman niet omdat je hersenen ‘stuk’ zijn. Het komt doordat de samenleving steeds nauwere definities van normaliteit hanteert. Chapman noemt onze huidige tijd zelfs een “mass disabling event” (een massale invaliderende gebeurtenis), veroorzaakt door de “zintuiglijke en cognitieve intensivering van het kapitalisme”. Eigenschappen die vroeger onschuldig waren, leiden nu tot uitsluiting omdat de lat voor wat ‘normaal’ is steeds hoger wordt gelegd.
Neuro-Thatcherisme: Winst boven welzijn
Een van de scherpste inzichten in het boek is Chapmans kritiek op hoe het bedrijfsleven tegenwoordig omspringt met neurodiversiteit. Hij introduceert hiervoor de term ‘neuro-Thatcherisme’. Dit fenomeen beschrijft hoe de neurodiversiteitsbeweging, die begon als een strijd voor burgerrechten, wordt ingepalmd door commerciële belangen.
“Het kapitalisme ondermijnt zelfs pogingen om zijn schadelijke effecten te weerstaan, en zet deze pogingen om in nieuwe kansen voor de maximalisatie van winst en productiviteit.”
Bedrijven gaan actief op zoek naar ‘autistisch talent’ of ‘ADHD-creativiteit’, maar alleen zolang het winstgevend is. Chapman waarschuwt dat dit leidt tot een nieuwe hiërarchie. De ‘nuttige’ neurodivergente mensen worden geaccepteerd, terwijl degenen die niet direct inzetbaar zijn in de kenniseconomie alsnog worden gemarginaliseerd. Zij blijven achter in wat Chapman de “surpluspopulatie” noemt: een groep mensen die economisch als overbodig wordt gezien.
Waar de theorie van de grond gaat
Toch wringt de schoen bij de reikwijdte van Chapmans argument. Terwijl ik las, bekroop me het gevoel dat het kapitalisme hier als zondebok dient voor alles. Het lijkt in zekere zin dus sterk op dat soort boeken dat neoliberalisme, of in het andere extreem, communisme, tot de schuld van alles promoveert.
Chapman leunt zwaar op wat lijkt op een Marxistische analyse. Hij is dan ook bijzonder kritisch over de rol van de psychiatrie:
“Psychiatrische diagnoses zijn instrumenten voor sociale controle. Ze dienen om de uitsluiting goed te praten van wie niet voldoet aan de kapitalistische normen van prestatie en gedrag.”
Hoewel zijn invalshoek een waardevol perspectief is, voelt het soms eenzijdig. Zijn onze worstelingen uitsluitend economisch van aard? Als we morgen het kapitalisme afschaffen, verdwijnen dan plotseling de zintuiglijke overprikkeling, de executieve problemen of de communicatieve misverstanden? Waarschijnlijk niet.
Het boek negeert grotendeels andere cruciale factoren die uitsluiting veroorzaken:
- Onderwijssystemen: Die zijn vaak star en rigide, los van winstbejag.
- Sociale stigma’s: Die bestaan ook in niet-kapitalistische samenlevingen (zoals Chapman zelf toegeeft in zijn analyse van de Sovjet-Unie, waar “productiviteit” eveneens heilig was).
- Biologische realiteit: Sommige aspecten van neurodivergentie zijn intrinsiek lastig of pijnlijk, ongeacht de economische structuur waarin je leeft.
Een meer gebalanceerde benadering had het boek sterker gemaakt. Een visie die het midden houdt tussen het medische model (erkenning van symptomen en lijden) en het sociale model (kritiek op de omgeving) zou realistischer zijn geweest. Nu lijkt het soms alsof de biologie wordt weggewuifd ten gunste van politieke theorie.
De ivoren toren van taal
Een ander struikelblok voor de gemiddelde lezer is de toegankelijkheid. Chapman is een academicus, en dat is aan alles te merken. De tekst zit vol filosofisch jargon en complexe zinsconstructies die vragen om herlezen en bezinken.
Voor een boek dat pleit voor inclusiviteit, voelt de taal ironisch genoeg nogal exclusief. Het preekt voor het koor van academici en filosofen, maar riskeert de mensen over wie het gaat – de neurodivergente gemeenschap die zoekt naar houvast – van zich te vervreemden.
De “Wat nu?”-leegte
Mijn grootste frustratie bij het dichtslaan van het boek was het gebrek aan praktische toepasbaarheid. Chapman diagnosticeert het probleem (kapitalisme en de Empire of Normality) messcherp, maar de behandeling blijft vaag.
Er wordt gezinspeeld op radicale systeemveranderingen en het ontmantelen van kapitalistische structuren. Chapman pleit voor een “Neurodivergent Marxisme” dat “ziekte en handicap verandert in wapens” tegen het systeem. Dat klinkt als krachtige, revolutionaire taal. Maar wat heb ik daaraan op maandagochtend om 09:00 uur als de wereld nog niet veranderd is?
Het boek biedt weinig concrete handvatten voor:
- Het navigeren door discriminatie op de werkvloer vandaag.
- Het omgaan met ontoereikende zorg of gebrekkige ondersteuning in het onderwijs.
- Praktische strategieën voor zelfbehoud in een prestatiegerichte maatschappij.
Veel lezers delen deze mening. We krijgen een duidelijke kaart van waarom het landschap zo vijandig is, maar geen kompas om er doorheen te navigeren.
Conclusie: Een belangrijk startpunt, geen eindbestemming
Is Empire of Normality de moeite waard? Zeker. Als intellectuele oefening is het een krachtig werk. Het dwingt je om kritisch te kijken naar termen als ‘normaal’, ‘gezond’ en ‘productief’. Het valideert het gevoel dat we proberen te overleven in een systeem dat, in Chapmans woorden, “zowel de neurotypische als de neurodivergente mens creëert en schaadt”.
Maar als je zoekt naar een gids die medische realiteit en sociale kritiek in balans brengt, of die concrete oplossingen biedt voor het hier en nu, dan schiet dit boek tekort.
Eindoordeel: Lees dit voor de historische context en maatschappijkritiek. Zoek elders voor praktische levenskunst en een vollediger beeld van neurobiologie.