Gregoire, een autistische jongeman …
Gregoire was hun enige kind, maar hij was geen bron van onverdeelde vreugde. Dat hij als baby al een dikke kop had, vervulde de ouders niet met trots. Was het een waterhoofd?
De dokter wist het niet. Dat hij pas op zijn derde woordjes begon te zeggen, was ook een teleursteling. De jongen was erg eenzelvig. In een damesblad las moeder over contactgestoorde kinderen. Het woord autistisch kwam er in voor.
Gregoire was dus autistisch. Hoewel zijn hoofd op zijn zesde al tot redelijker proporties was geslonken en hij eigenlijk ook behoorlijk sprak, zagen zijn ouders hem vooral als een anomalie. Hij dreigde een zorgenkind te worden. In die zorgen hadden zijn ouders geen zin. Op zijn zevende werd hij ondergebracht in een internaat. (…) Wiskunde was zijn zwakke plek, maar hij had wel Frans, Engels en een beetje Latijn opgestoken. Ik heb een talenknobbel, zei hij toen hij tijdens de vakantie thuiskwam.
Gedurende die schoolvakanties wisten zijn ouders niet wat ze met hem aan moesten. Ze waren geheel van hem vervreemd. (…) Het plantsoen voor hun huis was zijn limiet. Je kon toch moeilijk een autistische jongeman zonder begeleiding de wijde wereld insturen? Als ze gedrieën over straat liepen, Gregoire tussen moeder en vader in, voelden de ouders zich ongemakkelijk. Er was weliswaar op het eerste gezicht niet zoveel vreemds aan hem te zien – en moeder zorgde er ook toen al voor dat hij altijd piekfijn gekleed was – maar de jongen was toch niet normaal. Hij was immers autistisch. Dat was vastgesteld toen hij drie was. Dat was hij op zijn drieëntwintigste natuurlijk nog.
Toen hij het middelbaar onderwijs had afgerond, stelde zich een probleem. Wat nu? Vader en moeder Liebman zagen er als een berg tegen op de gestoorde zoon permanent thuis te hebben. Moest er niet een passende omgeving voor hem worden gevonden?
Leonard Kirsch in Boulevard van de vrijheid (WPG uitgevers, september 2015)