‘Negen zeven vier twee’
“Mikey is autist. Zeg maar gedrag, Mikey. Hij houdt er niet van, als er dingen gebeuren die hij niet had gepland. Mikey houdt van structuur.”
Chris maakt een berustend handgebaar. Als Joy uit de auto klimt, staat Mikey nog steeds een wassen beeld te imiteren. Hij mompelt nu iets luider dan ervoor. ‘Negen zeven vier twee negen zeven vier twee negen zeven vier twee negen zeven vier twee.’
‘Hoi Mikey. Ik ben hier klaar. Je mag hem poetsen’.
Joy glimlacht naar de jongen die daar nog steeds in dezelfde houding staat. Hij antwoordt niet, maar roept nu nog harder. ‘Negen zeven vier twee negen zeven vier twee negen zeven vier twee … ‘
‘Ssssst, Mikey, kalm maar,’ sust Chris. En tegen Joy: ‘Hij heeft een fascinatie voor getallen. Stil maar, Mikey. Heb je genoeg autowas in je tas? En poetskatoen? Ja? zijn je handen schoon? Laat je nagels een zien? Goed zo! Ga maar poetsen. Je kunt gewoon door met je werk’
‘Vreselijke stoornis, hé, autisme’, babbelt Patty, terwijl ze een borstel door Joys haar haalt. ‘Ik heb een neefje met autisme. Ook al zo’n ellende. Hoewel het soms wel lachen is op verjaardagen, als ie ‘kut’ roept tegen de ouwe tantes. Maar voor hem zelf is het …’
Joy kijkt naar hun spiegelbeeld en bedenkt: dat joch mompelde de code van de deur. Negen zeven vier twee. Ik zou zo naar binnen kunnen, als ik dat zou willen. Rechtstreeks in Chris Bloemlands heiligdom. Negen zeven vier twee. Ik zou zijn paradijs kunnen veranderen in een hel. Dat zou ik zomaar kunnen doen.
Marjan van den Berg in Joy (Karakter uitgevers, 2015)