‘Mijn zoon heeft nog steeds geen vriendjes’ … autisme en diagnose
Mijnheer en mevrouw J. komen met hun 12-jarige zoon F. langs. Hun zoon zegt weinig en kijkt schuchter rond. Als hem iets gevraagd wordt antwoordt hij opvallend luid maar monotoon, en wendt zijn blik regelmatig naar zijn moeder. F. draagt een training zonder rits of knopen, en afgedragen bruine schoenen. Zijn moeder wijst er in het gesprek op dat ze moeite heeft om hem van kledij en schoeisel te doen veranderen. Dit is ook de enige vorm van kledij die hij wil dragen. F. is nogal ‘moeilijk’ in veranderen, vult zijn vader aan, zowel in kledij, in eten en als in gewoontes.
Moeder is echter vooral bezorgd dat F. in het laatste jaar van het lager onderwijs nog steeds geen vriendjes heeft, en lijkt te vereenzamen. Ze weet niet goed hoe het ‘later’ zal moeten, als hij verder weg zal studeren, en meer van thuis weg zal zijn. Ze vertelt dat hij tijdens de schoolpauzes in de schoolbibliotheek alleen zit te lezen of met zijn rug tegen de speelplaats muur, zijn appel etend, toekijkt. De leerkracht die toezicht houdt, heeft ook al gemeld dat F. voortdurend naar het toilet gaat. Volgens de huisarts zou er daar geen achterliggende medische verklaring voor zijn. De enige bezorgdheid die de huisarts vermeld is de inname van suiker en de tandverzorging die soms wat te wensen over laat.
Moeder erkent dat probleem maar is vooral gericht op meer sociale contacten. Ze vertelt dat er tot nu toe één klasgenootje wel eens over de vloer komt. De beide jongens spelen op dat moment, elk voor zich, computerspelletjes. Ze zeggen nauwelijks een woord, en als dat gebeurt, gaat het over technische details. Soms laat haar zoon zijn invité zomaar alleen om elders te spelen of om voor hem (zonder de ander iets te vragen) te eten of te drinken halen. Vader vertelt dat zijn zoon niet lijkt op te merken dat er iemand in zijn omgeving iets nodig heeft, of zelfs pijn heeft. Grootmoeder viel onlangs op de scherpe rand van de tafel, en liep daarbij een bloedende schaafwond op. F. stopte wel even om te kijken wat er gebeurd was, maar deed dan weer verder met wat hij bezig was. Toen Oma even later haar tranen wegveegde, vroeg hij haar hoe het kwam dat ze natte ogen had.
Nochtans doet F. het redelijk goed op school, merken zijn ouders op. Vooral in zijn lievelingsvakken, en waar de leerkracht een boontje voor hem heeft, blinkt hij uit. In wetenschappen en wiskunde scoort hij minder. Vader merkt op dat de wiskundeleraar het erg moeilijk heeft het met F.’s gedrag. Zo doet F. moeilijk als de leraar wil dat hij de stellingen op zijn manier bewijst. De leerkracht merkt ook op dat F. zijn uitspraken veel te letterlijk opneemt en dit soms tot hilarische situaties leidt. Zo zei de leraar Wiskunde vorige week lachend ‘Ga weg, zeg’. Waarop F. boos de klas uitliep en niet wilde terugkeren omdat hij voet bij stuk hield dat de leerkracht hem weg wilde. Wat de leerkracht met klem ontkende en F. verweet dat hij loog.
Ook met de medeleerlingen vlot het niet echt. Volgens de schooldirectie komt dat omdat F. regelmatig andere kinderen berispt als er iets niet volgens de regels gebeurt. De directie merkt op dat het daarom logisch is dat F. gepest wordt. In de turnles is het ook lastig om uit te leggen hoe balspelen precies werken. F. wil het fijne weten van alle details, of roept uit dat het ‘niet eerlijk is’. Wanneer hij na zo’n dag naar huis komt, ontploft hij en is er geen land meer met hem te bezeilen, zeggen zijn ouders. Ze voelen zich bovendien niet geloofd door de directie, leerkrachten en ook de familie doet regelmatig moeilijk over F.’s gedrag en uitspraken.
Gevraagd naar iets waar F. wel goed in is, zeggen zijn ouders meteen dat hij heel erg geïnteresseerd in elektrische ventilatoren, en er intussen een twintigtal heeft verzameld. Ook over vliegtuigen weet hij veel en hij kan eindeloos blijven praten over details over beroemde vliegtuigtypes, ook als duidelijk is dat de anderen er geen interesse in tonen. Als we hem vragen hoe hij zich voelt zegt hij dat hij gelukkig is en geen problemen heeft. Op de vraag of hij vrienden heeft, of er nood aan heeft, antwoordt hij dat hij veel vrienden heeft. Hij benoemt niet alleen die ene jongen die af en toe langs komt, maar ook de melkman, zijn grootvader en zijn lievelingsleerkracht.
Deel van een eigen (fictief) verhaal, overgenomen uit een opdracht voor een cursus psychodiagnostiek als voorbeeld van een casus rond autismespectrumstoornissen.
Beste Tistje, ik weet niet waarop je een reactie hiervan verwacht. Ik kan hooguit zeggen dat ik (moeder van zoon met ASS, 33 jaar) veel herken in dit relaas. Mijn zoon heeft nog steeds geen vrienden. Die eenzaamheid voel ik vooral (lijkt het!).
LikeGeliked door 1 persoon