Op dezelfde golflengte … autisme en inzicht

‘Ben jij wel eens jaloers?’ vroeg een Oostendse vrouw met autisme me onlangs in een online gesprek. ‘Jaloers op wat?’ vroeg ik haar. Ik heb de gewoonte om een vraag te beantwoorden met een vraag. Sommige mensen vinden dat irritant, zeggen ze. Omdat ze een antwoord verwachten. Liefst verstaanbaar, duidelijk, concreet en weinig verhullend. Geen nieuwe vraag. Zeker geen lastige vraag zoals ‘Waarop zou ik dan jaloers moeten zijn?’. Ook al kan dat al een antwoord zijn, of een voorloper ervan, bij mij is het een oprechte vraag. Geen retorische vraag dus.
Die vraag naar jaloezie vind ik moeilijk. Net zoals ik bijna alle vragen naar emoties moeilijk vind. Emoties benoemen, daar ben ik niet goed in. Dan val ik stil. Ik kan me er wel uitpraten. Met wat gegoochel schilder ik met een mooie collage van beeldende woorden die ik zorgvuldig pik uit alle bon mots die ik in de loop der jaren heb gelezen. Maar als het erop aankomt, heeft niemand daar iets aan. Misschien ben ik wel jaloers op mensen die emoties wel kunnen verwoorden, van elkaar kunnen onderscheiden en ook nog verantwoordelijk genoeg zijn om er goed mee om te gaan.
Waarop ik jaloers zou moeten zijn? Volgens de Oostendse ‘Dulle Griet op een bedje van Asperges’, de nom de plume van mijn gesprekspartner, zou ik jaloers kunnen zijn op het succes van andere autistische mensen ‘met veel minder talent dan jij’ (haar woorden). Ik kon niet meteen bedenken wie dat zouden zijn. Evenmin kon ik bedenken in wiens schoenen zou willen staan. Alles heeft een schaduwkant, en ik ben er zeker van dat mensen die ‘succes’ hebben ook de minder leuke kanten ervaren. Wat die ook mogen zijn.
Tijdens een van mijn trainingen sociale vaardigheden kwam ik te weten dat er een verschil bestaat (of zou bestaan) tussen benijden en jaloezie. Dat laatste zou betekenen dat je graag zou hebben/zijn wat de ander heeft/is en zelfs zou willen dat die ander dat niet is/heeft.
Het verwonderde mij toen hoe dat kon. Op het moment dat jij hebt/bent wat de ander heeft/is, neemt dat toch een hele andere vorm aan, betekent dat toch heel iets anders, vertelde ik de ‘sova coach’. Ik herinner me nog dat die weinig op had met die filosofische bedenking van mij. Wel herinner ik me dat een van mijn medecursistes vertelde dat ze liever wat meer jaloezie had gezien bij haar echtgenoot toen ze vertelde dat op stap ging met een knappe man. Ik kon me daar ook alweer weinig bij voorstellen, en was nog meer dan voorheen zeker dat ik van een andere planeet kwam.
Kortom, emoties, zoals onder andere jaloezie, dat vind ik behoorlijk intimiderend. Ik denk dus niet dat ik jaloers ben op andere autistische mensen die in het voetlicht komen, en daar op een of andere manier ‘succes’ mee hebben. Hoe meer verschillende mensen met autisme aan het woord komen, of met hun creativiteit nuances kunnen aanbrengen in de beeldvorming rond autisme, hoe beter.
Ik kan het dus alleen maar grondig oneens zijn met wie me zegt dat ik ‘van hen toch niets meer kan leren’. Je mag dan wel enige deskundigheid hebben in autistisch en oplossingsgericht denken. Je mag dan wel een hele toolbox aan oplossingen hebben van uitdagingen uit je verleden. Het betekent niet dat je daar eindeloos mee verder kan, integendeel. De houdbaarheidsdatum van de concrete oplossingen zijn zeer beperkt, en je kan ze alleen maar onder groot voorbehoud delen. Het is de logica achter elk schema, elk stappenplan, elke gedragstechniek waar je mee aan de slag gaat, niet de concrete oplossing van Jan, Piet of Caroline.
Het vermoeiende en frustrerende aan autisme is misschien wel dat je voortdurend die oplossingen moet aanpassen, en plannen in de vuilnisemmer gooien. Bij de ene duurt het wat langer dan bij de andere, maar elke nieuwe ontwikkeling, elke nieuwe omgeving, elk moment eigenlijk, is het bewust herzien en herdenken geblazen. Wat werkt voor de ene, werkt niet voor de andere. Wat gisteren werkte, kan vandaag in de war sturen en morgen misschien wel tegenwerken.
Het helpt mij om mensen rondom mij te zien, vanop een afstand die ik goed vind maar ook letterlijk en figuurlijk nabij. Mensen die me af en toe herinneren wat er vroeger lukte, dat ik mezelf wat tijd moet geven, dat af en toe alles laten vallen mag (tenzij het oma’s servies is). Het helpt om stil te kunnen zijn met anderen. Om anderen te zien genieten, of te zien groeien, op hun manier. Om te merken dat mijn alledaagse dingen moeilijker gaan, maar dat er toch nog van alles is dat wel lukt.
Ook humor helpt mij. Een grappige gedachte die opduikt. Een gesprek dat ik hoor op straat, van twee mensen die onbedoeld grappig zijn. Meestal in onverwachte, kleine dingen, een letter die weggevallen is in een reclameboodschap op een auto die voorbij komt gereden. Het helpt even om de niet-helpende gedachten een stukje verder te zetten, en ze voor een tijdje te vergeten.
‘A walk a day keeps the psychiatrist away’, laat Peter Vermeulen me in mijn oortjes weten. De samenvatting van zijn uiteenzetting over autisme en geluk is nog aan het rijpen in mijn conceptenhoop. Er zit wel iets in wat hij zegt over lichamelijke beweging. Ik doe het in elk geval liever dan een appel eten (zonder tanden lukt dat niet zo goed), of een koude douche nemen (zoals ‘Iceman’ Wim Hof adviseert). En anders doe ik wel gymnastiek bij de afwas (zonder borden te breken), een tip van mijn kinesitherapeut. Of een dansje onder de douche. Als ik dan toch succes zou moeten hebben, dan kies ik liever voor dat soort succes. Met kleine stapjes dan wel. Met nu en dan een terugval, maar met voortschrijdend inzicht. Zodat alles in mij zowat op dezelfde golflengte blijft. Al ben ik daar nog lang niet aan toe.