Het gerecht dat me terugbrengt naar mijn jeugd … autisme en eten

Het is niet meteen mijn gewoonte om over eten te schrijven. De titel geeft misschien een andere indruk, maar ik wil er in deze blog geen verandering in brengen. Dat zou ook belachelijk zijn. Ik zie eten in de eerste plaats als een basisbehoefte om te overleven, eerder dan een bron van plezier, verbinding en betekenis. Om een of andere reden zegt de culinaire ervaring mij niet zoveel. Het liefst eet ik gezond, in de zin van vet -, zout -, suiker – en caloriearm, maar ik besteed alles wat met eten te maken heeft zoveel mogelijk uit. Alles wat voorafgaat en nadien komt, zoals versieren van tafels en ze dekken, maar ook de afwas en opruimen, doe ik dan weer wel met veel plezier. Bij eten kopen, maken, en zelfs opeten gaat naar mijn gevoel altijd teveel tijd verloren.
Toen ik gevraagd werd iets te schrijven over het gerecht dat mij terugbrengt naar mijn jeugd, moest ik niet lang nadenken. Ik heb er een goede herinnering aan. Dat is zeldzaam want de meeste herinneringen die ik heb zijn niet zo goed. Ik zou ze geen trauma’s durven noemen, maar in mijn beleving is het heden bijna altijd een beetje beter dan het verleden (en de toekomst).
Toch wil ik hier een uitzondering maken voor een gerecht dat mijn opa zaliger voor mij maakte, toen ik als ziekelijk kind bij hen mocht logeren. Mijn opa was een kleurrijk figuur. Ik herinner hem vooral om zijn verbeelding, waaruit wonderlijke verhalen voortsproten, en om hoe hij ‘lapkoes‘ maakte. Mijn opa vertelde ongegeneerd dat hij dit gerecht had uitgevonden toen hij kok was in het grootste Vlaams restaurant. Natuurlijk geloofde ik hem meteen, zoals veel kleine jongens dat doen.
Ik heb lang niet geweten wat er precies in mijn favoriete gerecht zat. Maar ik noemde het, vanuit wat ik zag, en zonder veel inschatting hoe het overkwam, ‘kattenbraaksel’. Dat zorgde af en toe voor wat hilariteit. Zo vroeg ‘meester Jan’, de leerkracht van het tweede lager onderwijs, ons, leerlingen van zijn klas, na de vakantie bij opa en oma, wat we in onze vakantie hadden gedaan. De andere kinderen waren op reis geweest, hadden verre avonturen beleefd, waren met de trein naar de Zoo gereisd of hadden gevlogen naar Amerika of Japan. Ik bleef meestal thuis en ging naar mijn grootouders.
Waarheidsgetrouw vertelde ik ‘meester Jan’ dat ik bij mijn opa en oma tijdens de vakantie op sommige middagen mijn favoriete gerecht mocht eten. Wat dat dan wel mocht zijn, vroeg de leerkracht geïnteresseerd. ‘Kattenbraaksel, Meester Jan, dat lust ik het liefst.’ Het was pas tijdens het oudercontact enkele maanden later dat Meester Jan ervan overtuigd kon worden dat er niets mis was met mijn voedingsgewoonten. Net zomin dat ik kindvleesjes at, of gebraden zeehondjes, of hond op grootmoeders wijze. Ik noemde die gerechten alleen zo.
Toen stond eten bij mij nog op de allereerste plaats. Het eerste was ik deed toen ik mijn zakcentje kreeg, was naar de bakkerij stormen en daar meteen alles verdoen voor taartjes. De bakkerin, die mij ‘haar oogappel’ noemde, zag mij met grote ogen kijken naar de taartjes in de etalage en deed op de taartjes die ik kocht nog een gulle schep bloemsuiker. In het parkje even verder op zat ik even later, volledig onder de witte suiker, met mijn ogen toe te genieten, omringd door vogels, katten en honden met wie ik een stukje deelde. Het heeft heel wat inspanning gekost van mijn moeder om mij bij te brengen hoe ik geld verstandig kon beheren, wat sparen was en hoe ik met wat geduld iets mooiers kon kopen dan taartjes.
Uiteindelijk bleek het gerecht dat mijn opa zo goed kon maken, ‘lapkoes’ te heten. Net als bijna alle gerechten die mijn opa kookte, is het gerecht ‘Lapkoes’ visserskost. Je kon beter graag vis eten als je bij mijn grootouders kwam logeren. Vlees kwam nauwelijks op tafel, tenzij kip op uitzonderlijke gelegenheden. Het was iets voor rijken, of mensen die enkel in de weinige supermarkten die er toen waren terecht konden. Mijn grootouders waren dan ook beiden gepokt en gemazeld in de visserij, en elke dag kwam er wel een vissersvrouw over de vloer met vis. Die was natuurlijk diezelfde nacht gevangen door een van haar vele familieleden die visten bij nacht en ontij.. Vis kopen in de viswinkels was volgens hen uit den boze en supermarkten verkochten geen vis (slechts gekleurd karton met vissmaak, zoals Louis de Funès in L’Aille ou la Cuisse laat zien).
Van de restjes vis (en soms een stukje corned beef) maakte mijn opa dan lapkoes, oftewel een pot au feu, een stoofpotje, met aardappelen, wortels en erwtjes, ajuinsaus en laurierbladen. Later leerde ik dat het gerecht een klassieker is in de koopvaardij en dat het recept op het internet is te vinden. Het dateert uit de achttiende eeuw en wordt nu nog beschouwd, bijvoorbeeld onlangs vermeld door de beroemde tv-kok Jeroen Meus, als ‘eten voor arme mensen’. Mijn grootouders hadden het dan ook niet breed, maar voor hun kleinzoon bereidden ze graag klassiekers uit de authentieke Kustkeuken.
Tijdens het eten, in de kleine keuken in het bescheiden flatje dat ze huurden in de achterhaven, mijmerden ze over de tijd van toen, toen de zoute bies nog zachtjes fluisterde over de kustlijn, en de visserij op zijn eigen bedaarde ritme leefde. Toen de dagen vervuld waren van hard werken en diep gewortelde tradities, waarin de zee zowel gaf als nam. Ze hadden het over het vroege ochtendgloren, wanneer de horizon gloeide met een oranje tint, en vissers het ruime sop kozen met een mengeling van verwachting en eerbied. Ze spraken over de taal van de zee, het lezen van de ruime verten, van nest en sperre moe zijn, en grillige wateren opvaren, navigerend op instinct en ervaring. Tot op de momenten dat de vissers de neten zakten, geduldig hoopten op de goede tij en de positieve wending van de onvoorspelbare natuur. Terwijl ze elkaar namen noemden zoals Rogge en Sneeuwwitje, en hunkerden naar de terugtocht, wanneer vrouwen en kinderen, gehuld in warme dekens wachten op de kade, hen weer omarmden. Om hen weg te houden van de kroegen en bordelen en naar huis te verleiden. Om daar alle ‘schade’ in te halen, de winst (als die er was) uit te tellen, en te voorzien in een goede maaltijd, onder andere lapkoes.