Inge’s Verhaal: Vrijheid, Autisme en Zelfontdekking

Ik ben Inge.
Ik staar naar mijn handen, de lijnen in mijn palmen. Vrijheid. Ik proef het woord, terwijl het over mijn tong rolt als een vreemde smaak. Ik geloof erin, zelfs wanneer het mij ontglipt. Zelfs wanneer het door mijn vingers sijpelt als fijn, droog zand. Zelfs wanneer het meer een vage belofte lijkt dan een tastbare werkelijkheid.
Jarenlang begreep ik het verkeerd. Ik dacht dat vrijheid iets was wat je gewoon kreeg – een geschenk bij je geboorte, iets vanzelfsprekends, als de grond onder je voeten. Voor mensen zoals ik was dat een misvatting. Een pijnlijke. Vrijheid kwam nooit vanzelf. Het was geen thuisland, geen rugwind. Het was een omweg. Een muur waar ik mijn hoofd tegen stootte. Iets waar ik omheen moest cirkelen, tastend, zoekend. Iets dat ik pas leerde herkennen door de schrijnende leegte die het achterliet wanneer het ontbrak.
Ik ben autistisch. Dertig-en-wat. Mensen onthouden mijn gezicht, niet omdat het opvalt tussen de massa, maar omdat er iets in schuilt dat ze niet direct kunnen plaatsen. Iets wat hen intrigeert en misschien zelfs verontrust. Mijn blik boort dieper, dringt verder door. “Te intens,” zei een ex-vriend eens, terwijl hij wegkeek van mijn starende ogen. Maar wat hij niet begreep: ik zie wat anderen ontwaken. Voel wat anderen hebben weggeduwd onder lagen van “normaal” zijn. Dat is tegelijk mijn grootste geschenk en mijn diepste wond.
Gisteren nog, in de supermarkt. De fluorescerende lampen die brandden op mijn huid. Het gerinkel van winkelwagentjes dat door mijn schedel sneed als scherven glas. Een vrouw die geïrriteerd zuchtte toen ik te lang bleef staren naar de eindeloze rijen conserven, verlamd door keuzes. Ze zag niet hoe ik mijn nagels in mijn handpalmen drukte om kalm te blijven. Hoe ik in gedachten tot tien telde, twintig, dertig, tot het lawaai weer draaglijk werd.
Ze zagen me wel, maar niet wie ik écht was. Ze interpreteerden. Plakten labels. Gebruikten. Misbruikten. Zoals die man op het feestje van een vriend, die mijn letterlijke ‘nee’ hoorde als ‘overtuig me’. Die mijn wegkijken las als verlegenheid in plaats van afwijzing. Die mijn autisme verwarde met naïviteit. Of het systeem, met zijn formulieren en hokjes, dat mij reduceerde tot een diagnose, een probleem, een last. En zelfs de goedbedoelende hulpverleners die dachten mijn verhaal te kennen, maar vergaten te luisteren naar wat ík te vertellen had.
“Je bent zo slim,” zeiden ze vroeger altijd. “Zo charmant op je eigen manier. En knap ook nog eens! Jij komt er wel.” Alsof dat me zou redden. Niemand vroeg waar ik me verstopte als de wereld te hard binnenstormde. In de badkamer op kantoor, waar ik mijn hoofd tegen de koele tegels drukte. In mijn bed, verstrikt in lakens, met mijn handen over mijn oren. In de verdoving van overwerken, overpresteren, mezelf uitwissen om te passen in hun wereld.
Mijn lichaam herinnert zich alles. Elke overweldiging. Elke grensoverschrijding. Het staat nog steeds op scherp, klaar voor gevaar dat misschien nooit meer komt. Maar ironisch genoeg is datzelfde waakzame lichaam nu mijn betrouwbaarste gids geworden. Wat ooit overmatige alertheid door angst was, heb ik langzaam omgevormd tot verfijnde aandacht uit liefde – voor mezelf, voor anderen die ik werkelijk mag toelaten.
Ik heb verschillende werelden bewoond. In vergaderzalen met NGO’s zat ik rechtop, sprak de juiste woorden, droeg de juiste kleding. Dakterrassen in wereldsteden, cocktails in mijn hand die ik nauwelijks aanraakte. En tegelijk kende ik de steegjes daarachter, waar ik plastic bakjes met restjes voedsel uitdeelde, mijn handen trillend van uitputting en misplaatste schaamte.
Fernando. Zijn naam alleen al doet mijn maag samentrekken. Vijf jaar werkten we samen, reisden we, leefden we voor “de zaak”. Wij waren de idealisten, de wereldverbeteraars. Ik was zijn rechterhand, zijn schaduw. Droeg zijn idealen, zijn tassen, zijn verwachtingen. Tot die ochtend in Mali, waar ik wakker werd in onze gedeelde tent, en hij verdwenen was. Zijn voetsporen in het woestijnzand al uitgewist door de wind. Een briefje: “Je bent sterker zonder mij.” Alsof hij me een gunst bewees door me te breken.
Die dag leerde ik: liefde kan een façade zijn. Idealen kunnen muren worden. Zelfopoffering is geen deugd maar zelfvernietiging. Wat ik verloor was niet alleen een man of een project, maar de verwoestende illusie dat ik meer waard zou zijn als ik minder ruimte innam. Als ik minder mezelf was.
Ik zoek niet langer naar verlossing. Geen redders, geen projecten die me moeten completeren, geen relaties waarin ik verdwijn. Wat ik zoek – nee, wat ik bouw – is eenvoud. Waarachtigheid. Een leven waarin ik mezelf niet hoef te verdunnen of te verhullen. Niet hoef te glimlachen als ik wil huilen. Niet hoef te knikken als ik wil schreeuwen.
Ik wil heel zijn. Complex, intens, soms in stilte verzonken, soms wervelend van energie – maar onverdeeld aanwezig. Mezelf.
Mijn dagelijkse activisme is de weigering om kleiner te worden. Om zogenaamd “gewoon” te doen. Om onzichtbaar te worden waar ik het recht heb om gezien te worden.
Vrijheid is voor mij geen filosofisch concept meer. Het is iets tastbaars geworden. Radicaal eenvoudig. Het is weten wie ik ben, met al mijn jagged edges. Het is zeggen wat ik voel, ook als mijn stem breekt. Het is voelen wanneer het te veel wordt, zonder schaamte. En dan: terugtrekken. Grenzen trekken in het zand. Ademhalen. Herbeginnen.
Maar het is ook: blijven geloven in verbinding. In nabijheid die niet verstikt. In aanrakingen die niets eisen. In stiltes die samen gedragen kunnen worden. In dat onbenoembare verlangen dat elke dag weer fluistert: “Er is meer.” En ik luister.
Ik heb geen redder nodig. Maar soms, als de avond valt en het stil wordt, droom ik van een metgezel. Iemand die niet wegrent als ik minutenlang naar woorden moet zoeken om uit te leggen wat er in mij gebeurt. Iemand die mijn breekbaarheid ziet als een geschenk, niet als een gebrek. Die blijft. Die naast me staat. Die de spanning tussen mijn trauma en mijn diepe verlangen naar vertrouwen niet probeert op te lossen of weg te praten – maar het samen met mij durft te dragen.
Als je me nu zou vragen waar ik werkelijk in geloof, dan zou ik zeggen: ik geloof dat vrijheid en vertrouwen zelden moeiteloos samengaan, maar dat hun ontmoeting, hoe kortstondig ook, heilig is. En ik geloof in mezelf. Niet ondanks mijn verleden, mijn autisme, mijn littekens – maar dankzij. Want ik ben niet gebroken. Ik ben getuige geworden. Van alles wat ik heb doorstaan. Van alles wat ik nog kan worden.
Ik ben Inge. En ik ben hier. Heel.
Dank je wel Inge
Dat je dit zo mooi verwoorde verhaal wilde delen.
Mijn leven is heel anders maar toch is het zeer herkenbaar wat je schrijft.
Grtrjs arie
LikeGeliked door 1 persoon
In dat alles wat nog kan ligt jouw toekomst opgesloten. Helaas reageert de mens in het algemeen niet anders dan wat je hebt ervaren, ze weten en kennen het niet daarmee kunnen ze niet invoelen en begrijpen, dat zal altijd een soort mismatch zijn en blijven, niet zo bedoeld maar voor jou hard en kwetsbaar. Koester de momenten waarop het samenkomt en probeer dat zoveel mogelijk vast te houden. Leef ondertussen zoals jij kan, ahw van moment naar moment dan wordt het “de film van jouw leven”. Het is geen onwil van de ander maar onvermogen. Vooral waar jij in een split second het hebt doorzien, is soms ook wel bedreigend voor de ander. Althans, dat ik ervaar ik. Blijf leven, rug recht en open vizier en kijk het aan, geen verwachtingen dan valt het minder tegen. We worden niet met ervaring geboren, dat krijgen we door te leven en te ondergaan. Ik wens je een prettige dag en blijf bij jezelf om niet te vervreemden ;-). Alle goeds en vriendelijke groet, Hans
LikeGeliked door 1 persoon