Onderweg met Odysseus …
Zo moet het vroeger zijn geweest, in het begin van technologische ontwikkelingen, toen er nog geen videochat of vlot rijdende trein was, toen paarden nog trokken tot ze moe of dorstig waren.
Zoals ik nu in schokjes trein naar een andere provinciestad, op weg naar iemand, van wie ik slechts de naam en de stem ken. Een mooie stem, daar niet van, maar het is toch even spannend. En hoewel ik welkom ben, is mijn trip voor hetzelfde geld een stuk van mijn leven dat onderweg naar ergens verloren is gegaan.
Sommige mensen vinden contact in levende lijve, onder vier of meer ogen, een meerwaarde. Zelf kan ik gerust een tijdje zonder, en soms is dat afzondering zelfs een acute noodzaak. Ik probeer het dan ook uit te stellen tot de ander het echt wil. Of wanneer ik zelf te nieuwsgierig ben of als het onderwerp te vertrouwelijk is om via een of ander medium te bespreken.
Vooraf probeer ik me natuurlijk een beeld te vormen. Ik maak een soort dossier van de persoon of personen in kwestie. Veel energie steek ik er niet in, ik tik op een metazoekmachine gewoon de naam in en dan komt meestal een foto, enkele gegevens en een adres tevoorschijn. Meestal een of andere verouderde profielfoto op een of andere netwerksite. Ik probeer dat in gedachten te houden als ze dan later ontmoet, om niet meteen ‘maar jij bent verouderd’ uit te roepen.
We rijden intussen, al iets minder schokkerig, het voorlaatste station voor ik afstap binnen. Waar een mensenzee op het perron staat te wachten, en even later in golfjes de wagons binnen gegulpt. Intussen lees en bid ik tot alle heiligen dat er niemand naast, voor of schuin tegenover mij komt zitten. Dat is meestal niet het geval. Hoewel ik alle zetels rondom mij beleefd vrij laat, heb ik een natuurlijk afschrik mechanisme. ‘We gaan toch niet naast die spast zitten’, hoor ik van enkele jongens even verder. Des te beter, denk ik dan, dan heb ik lekker veel beenruimte, én het tafeltje voor mij alleen.
Intussen rijdt de trein verder. Gegiechel, gehoest, piepende mobieltjes, luid geklaag over de Brexit en de onrechtvaardigheid dat er anderen bestaan die nog niet weten dat zij misleid zijn en daardoor de waarheid mislopen. Het was even stil, maar daar is de wereld dus weer in vol ornaat. Ik zet de ‘noise cancelling’ aan en het gewauwel verstomt direct. Wat meer rust, en gelegenheid om even naar buiten te kijken. Buiten glijden steigers en busjes met boterham met salami-etend werkvolk voorbij, strepen groen met hier en daar een industriële ruïne, een eenzame boerderij met treurige koeien en stukjes industriepark met snelle auto’s op de parking.
Zoals vaak het geval is, ben ik te vroeg. Ook al heeft alles vertraging, heb ik mezelf misrekend, valt er van alles in het water … steeds nog ben ik te vroeg. Ik kan er maar beter van genieten, en ga zitten op het dichts bijzijnde bankje, lees het boek dat ik in mijn rugzak heb, Odysseus in de eenvoudige versie van Imme Dros, kijk naar de mensen die voorbij komen, de vlaggen die uithangen of aai de honden die komen snuffelen aan mijn voeten. Af en toe spreekt iemand me aan. Of het een mooi boek is. Of ik ook een hond heb. Of ik ergens op wacht. Of hoe ze wat de snelste weg is om van hier naar de plaatselijke McDonalds te wandelen. Ook al ben ik niet van hier, ze willen het toch weten.
En dan komt het moment van de waarheid. Eigenlijk is het maar een punt in een glijdende beweging. Zelfs geen kantelpunt. De kanteling heeft al zich veel eerder ingezet en is beland op dit moment. In de stormsluis van het gebouw sta ik te staren naar een veelheid van knopjes. Maar liefst tweehonderd tel ik er.
Amai, denk ik hardop, want ik was voorbereid op één nummer en één bel. Ik ga alle knopjes af en lees alle namen luidop. De ene knop is verlicht, de andere niet. Op de ene staat een naam, op de andere niet. Tot ik de juiste naam en het juiste nummer heb gevonden. Een stem die ik herken klinkt van de andere kant en zegt dat ik de lift moet nemen.
Niet mijn ding, vreemde liften, maar vreemde trappen ook al niet, tenzij in het afdalen. Dan kan je tenminste zien of er zwarte, gele, bruine, rode of blanke mensen opduiken, met een mes, een toeter of een foldertje van een of ander goed doel. Ik sla een kruisteken, prevel een akte van berouw en druk op de liftknop. Zachtjes zoemt de lift naar boven en houdt halt op het gewenste verdiep.
Van hieraf moet ik gaan, en volgt een gesprek dat niet voor de openbaarheid is bestemd. Het enige wat ik kan vertellen is dat ik levend en wel terug ben gekeerd. Met de trappen weliswaar, de lift was intussen defect. Al neem ik meestal toch de trap. Beter voor het hart, en vooral voor de zenuwen.