Hoe ik mijn eerste was tot een goed einde bracht … autisme en huishouden
Van alles wat ik nog nooit gedaan heb, is er niet meteen iets wat ik zou kunnen of willen leren. Ik word daarin onnatuurlijk verwend door de hedendaagse samenleving. Ik ben geen specialist, maar ik weet wel dat er voor alles wat ik zelf niet kan altijd wel iemand die of iets dat mij kan helpen.
Waarom zou ik me stress op de rug halen om toch te proberen wat ik van nature niet kan? Bovendien wil ik toch bepaalde mensen in mijn omgeving niet nodeloos zorgen maken, en nachtenlang wakker doen liggen omdat ik absoluut iets wil proberen? Beter iets doen dan binnen mijn talenten en mogelijkheden ligt, dan onnodig veel energie steken in mijn beperkingen overstijgen, dat lijkt me toch logisch.
Daar dacht ik aan toen ik op mijn wandeling naar de slager, zo’n 3 kilometer van mijn huis, in een podcast van Interne Keuken, hoorde hoe een acteur en een schilder samen de kunst van het was draaien ontdekten. Op de kunst van het ongelukkig zijn na, is dat de meest onderschatte kunst. Sommigen beweren zelfs dat een kind de was kan doen. Wat denigrerend voor al die mensen die het wel kunnen !
Het deed me denken aan die eerste keer dat ik de was deed. Precies twintig jaar geleden was dat, toen ik een tijdje thuishulp was bij ouderen. Ik was zo enthousiast gemaakt door de talentcoach dat ik elk werk wel zag zitten, of ik nu gekwalificeerd was of niet.
Of ik dan wat wist over of ervaring had in huishouden? Natuurlijk, antwoordde ik, op het sollicitatiegesprek. Ik ging regelmatig naar de supermarkt. Ik legde mijn kleren in de was, en legde ze, gewassen en gestreken, terug in mijn kast. Ook de rest ging vlot lopen, beloofde ik de sollicitatiedame.
Koken, dat was een makkie, dacht ik bij mijzelf. Stak de tv-kok immers niet in een half uurtje een driegangenmaaltijd in elkaar en zei hij niet voortdurend dat het ‘poepsimpel’ was? En wassen? Dat kon een kind doen, zeiden ze toch altijd? Dus huishoudhulp of thuishulp, gezinshulp of bejaardenhulp … geen probleem!
Waarop ik meteen mocht beginnen. Zoveel enthousiasme hadden ze nog niet veel gezien, zeiden ze. Ik was blij want ik had mijn eerste job in de sociale sector beet. Het heeft weliswaar niet zo lang geduurd, maar niettemin heb ik veel ervaringen opgedaan.
Eens op de werkvloer, ter plekke bij tachtigers en negentigers met soms flink wat noten op hun zang, viel het aanvankelijk nog goed mee. Eigenlijk hoefde ik bijlange niet veel te doen. Koffie zetten en koekjes etaleren, kletsen over koetjes en kalfjes, de eenzaamheid draaglijker maken, wandelingen maken, luisteren over verhalen van vroeger, woningen ventileren, bedpannen uitgieten en bedden opmaken, mensen motiveren tot inname van medicatie en voldoende eten en vooral voldoende water drinken, … En tussendoor naar drie verschillende supermarkten om net die producten te kopen die zij wensten.
Het moeilijkste moment was die eerste keer dat ik door een oudere hulpbehoevende vrouw gevraagd werd de was te doen. De was? Die had ik nog nooit moeten doen, dus ik wist niet hoe dat moest. Ik wist wel dat ik het tot een goed eind moest brengen, wilde ik blijven werken. Toen brak het angstzweet toch even uit bij mij.
Gelukkig hoefde ik de was niet bij de vrouw thuis te doen, maar kon ik naar een wasserette, een wassalon, gaan even verderop. En de vrouw had ook duidelijk opgedragen welk wasmiddel ze wilde gebruiken, daar hoefde ik mijn hoofd ook al niet over te breken.
Eens in de wasserette schrok ik zowel van zoveel volk dat er stond te wassen, als van de gigantische wasmachines die er stonden. Geen nood echter, ik herinnerde me de goede raad van mijn moeder die zei ‘als je iets niet kan, moet je het vragen’.
Na een paar minuten observeren wie ik het best kon aanspreken, en nog enkele minuten nadenken hoe ik dat het best kon verwoorden, vroeg ik de meest actieve omstaande hoe het moest. Dat ik de was moest doen voor een hulpbehoevende buurvrouw en dat nog nooit gedaan had, en het echt wel goed wilde doen.
Even was er wat gelach, maar toch ook blijk van sympathie, want zo’n burenliefde was eerder zeldzaam, zeker bij een man. ‘Beter dat je het vraagt, jongen. Want als je als man de was wil doen, loopt dat gegarandeerd uit op een fiasco. Je kan nog beter een kind inschakelen dan een man de was te laten doen’, klonk het. Als een vorm van wederdienst lette ik op de wasmachines die draaiden, zodat er niemand binnenkwam en hun wasmachine inpikte.
Na iets meer dan anderhalf uur stond ik weer bij mijn klant terug, met een wasmand vol fris gewassen kledij. De vrouw was duidelijk heel tevreden, want ‘alle andere thuishulpen maken een zootje van mijn was’. Zo blij was ze dat ik de was voor haar zelfs niet meer hoefde te strijken. Ik drong weliswaar nog even aan, maar niet te lang. Omdat ik helemaal niet kon strijken en dat nog altijd niet kan. Evenmin als wassen trouwens. Dat doet mijn liefste, met wat sorteerhulp van mij. Wat ik wel nog altijd kan is toegeven dat ik iets niet kan, en, mits de nodige tijd, vragen stellen als ik iets niet weet.