Bordjes om van te drammen … autisme en overzicht

We zijn dag 193. Ik hou het normaal niet bij. Mijn blogsysteem liet me het zonet weten. En of ik vandaag iets zou schrijven. Iets wat u, mijn lezers interessant, zinvol, bruikbaar vindt. Nee, daar doe ik niet aan mee. Evenmin als aan de talloze oproepen om toch maar mee te stappen in de blogmarketing. In plaats daarvan stap ik op mijn fiets, en neem u mee, als u tenminste verder leest, in mijn dagelijkse doen en laten. Ik kan immers niet aan zee blijven, omdat de halve wereld vandaag heeft besloten op mijn stuk strand neer te strijken.
Het belooft vandaag een pittige rit te worden. Langs velden met graan en weiden met grazende koeien, paarden, schapen en geiten maar ook met enkele hellingen buiten categorie. In mijn twee fietstassen achterop, de picknick voor vandaag, koelelementen en reservekledij. Intussen zing ik luidop zelfverzonnen of bestaande schlagers, tekst noch toonvast. ‘Heb je even voor mij’, ‘Als de zon schijnt, neem ik je mee naar Tokyo’ (eentje van mij), ‘Het mooiste moment’ en ‘Lief klein konijntje’ zijn maar enkele titels in mijn repertoire. Af en toe stop ik weliswaar, om van het adembenemende zicht op de kleurrijke velden te genieten en veel water te drinken. Adembenemend mag je trouwens af en toe letterlijk nemen, want ik ben allergisch aan al wat er groeit en gemaaid is.
Intussen komen, als bij een ‘madeleintje‘ bij de thee, herinneringen op aan de reizen van vroeger. Onder andere aan de bergwandelingen, afgewisseld met stukken in de loden zon, baden door ijskoude bergbeekjes en kuieren door naaldbossen. Ik herinner me de bordjes die aangaven hoeveel uur (in het Duits ‘Stunde’) je moest stappen om een of ander obscuur bergdorpje of de weg naar het dal te vinden. ‘Oberappfeldorf 4 Stunden. Strüdelbach 2 Stunden, Fügen 0,5 Stunde’. Naast die wegwijzers stonden af en toe ook nog eens andere bordjes, naar boerderijen met een terrasje waar verse koemelk of bergwater verkrijgbaar was, naar een of andere kapel, of naar een kabellift die naar een dal leidde.
Over die bordjes kon ik eindeloos doordrammen in die tijd. Want hoe berekenen ze hoeveel uur het is om van hier tot daar te wandelen? Dat klopte voor mij van geen kanten. Aangezien er in die tijd ook nog geen gps, laat staan een smartphone, bestond, was ik vaak bang of we ooit nog de bewoonde wereld gingen terugzien. Tegenwoordig is het aantal kilometer op wegwijzers al mysterieus, en komt het hoogstens in de buurt. Denk maar aan de bordjes ‘alle richtingen’ of ‘andere richtingen’. Maar stel je nu eens voor dat er een bord in Gent zou staan met ‘Brugge: 8 uur 48’. Als je na het ontbijt in Gent vertrekt ben je tegen het avondmaal in Brugge. ‘Vroeger’, schept mijn huishoudhulp wel eens op, ‘was dat allemaal normaal. Toen moest iedereen te voet’. Het lijkt of veel mensen met hun herinneringen in de 19e eeuw leven.
Intussen maak ik volop kennis met de eigenheid van de Vlaamse fietspaden. Ik heb het dan niet zozeer over de rijke variatie aan bulten, putten, heuveltjes en dergelijke die vast ingebouwd zijn om de snelheid van fietsers te beperken. Het is meer de creativiteit om het verkeersreglement te omzeilen, foutparkeren en spookrijden die van fietsen een echte uitdaging maakt. Natuurlijk duurt het ook eventjes voor je je fiets ergens hebt gestald, tegen dat die drie tot vier verschillende sloten zijn vastgemaakt, maar dat is wellicht elders ook zo. En zo ben ik alweer terug waar ik moet zijn. Aan het einde van de rit. Aan het einde van dit artikel. Waar ik hoop dat u, net als ik, het hoofd en de leden koel weet te houden op deze warme dag.