Aan tafel bij het bewonersoverleg … autisme en wonen

Het is nog relatief vroeg ’s morgens, een uur of zes, wanneer ik langs de smalle trap van mijn gebouw de binnentuin betreedt, langs het standbeeld van dichter Peter Verhelst, en van daar, langs het smalle tuinpad, naar de bakker even verderop wandel.

Elke ochtend ontmoet ik er een of meerdere verzorgenden en verpleegkundigen, jonge en minder jonge vrouwen, nu en dan een stevig gebouwde man, die de mensen die in mijn gebouw de chronisch zieken, ouderen en minder zelfredzame mensen verzorgen.

Ik ben zelf een tijdje verzorgende geweest, voor een thuiszorgdienst, en heb veel ontzag voor deze mensen die door de gangen banjeren om tegen de tijd hun cliënten te wassen, kleden en medicatie te geven. Soms zitten hun cliënten al half naakt, met of zonder incontinentiedoek, op hun rollator of in rolstoel te wachten in het deurgat van hun flat.

Eens ik terug ben, komt er soms al, tegelijk met mij, een arts of kinesist mee in de lift of op de trap. Als zij weg zijn, ben ik ook alweer klaar met mijn ontbijt, en trek ik er op uit met mijn fiets. Naar de supermarkt, naar mijn liefste of op weg naar een vrijwilligersactiviteit. De voorbije dagen was dat minder omdat ik nog steeds aan herstel van covid-19. Ik ervaar nog steeds moeilijkheden met mijn ademhaling en met geur – en smaaksensaties, en heb nog af en toe koorts. Volgens mijn huisarts heb ik wellicht een langere covid-19-cyclus dan de meeste andere patiënten in haar praktijk.

Toch wil ik mij niet opsluiten en geïsoleerd raken in mijn woning. Ik ben voor het eerst uitgenodigd op het informele bewonersplatform, de denkgroep die zichzelf Orval 29 noemt. Dit is een initiatief van de bewoners zelf om ervaringen uit te wisselen en herstelwerken aan het gebouw aan te kaarten. In de verhuurorganisatie die ons gebouw bezit is er weliswaar een huurdersgroep, gemodereerd door een opbouwwerker, maar die is volgens veel bewoners te veel gestuurd door belangen van de verhuurder.

In een van de grotere flats in ons gebouw komt de groep samen. Ik klop twee keer aan de deur, zeg het codewoord en wordt binnengelaten. Er zitten ongeveer twintig mensen in de ruime leefkamer, met centraal een grote tafel met hapjes en drankjes die de gastvrouwen rondbrengen. Het valt op dat vooral mensen van de grotere woningen, meer dan 2 kamers, aanwezig zijn, geen mensen die een studio of klein appartement huren. Sommige aanwezigen hebben, net als ik, hun mondmasker aan. In dit gebouw is het bekend dat vrijwel iedereen ofwel RSV ofwel griep ofwel Covid-19 heeft op dit moment. De meesten onder hen zijn bewoners die hier al lang wonen, en wachten op een ‘mutatie’, de verplaatsing naar een betere huisvesting. Sommige aanwezigen zijn al verhuisd, ondanks hun beperkte inkomen, en huren nu op de gewone huurmarkt. Ze zijn daar niet helemaal tevreden mee, maar ‘alles beter dan hier’.

Het merendeel van de agendapunten gaat over defecten die onopgelost blijven, geluidsoverlast, psychische problemen en stijgende huurprijzen. Uit een bevraging van dit overleg blijkt dat veel bewoners zich schamen om in dit gebouw te wonen. Dat komt onder andere door de negatieve beeldvorming in de lokale media, maar ook door het sociaal isolement en de volgens sommigen ziekmakende architectuur. Ik slaag er, zoals wel vaker in dit soort bijeenkomsten, niet in om iets bij te dragen. Het gaat voor mij veel te snel en ik hoor ook niet zoveel nieuws.

De aanwezigen zien de toekomst weinig rooskleurig, omdat ze vrezen dat de plannen om woningen te voorzien voor mensen met een handicap of mensen met autisme de boel nog meer zullen verzieken. ‘Van mij mogen er gerust een paar met Down bij, maar liever geen autisten’, zucht een oudere heer. Uiteindelijk zien de meeste deelnemers aan deze bewonersgroep ook weinig anderen oplossingen dan genoeg te sparen om elders te kunnen huren. Sommigen plannen ook te verhuizen naar het buitenland. Voor mij lijkt zoiets op korte termijn helaas geen mogelijkheid. Echt weinig constructieve oplossingen komen ook niet echt op tafel tijdens dit overleg.

Anderhalf uur later kom ik weer in mijn woning aan. Het blijkt opstopping voor de lift naar beneden. De meeste bewoners staan, zitten of hangen klaar om in het nabijgelegen sociaal restaurant hun middagmaal te eten. In het voorbijwandelen zag ik dat het menu vandaag er goed uitzag: dagsoep, een aperitiefje (limoncello), gebraden kip met appelmoes en aardappelpuree en als dessert vanillepudding met speculoos of een stuk fruit. Ze zitten in ‘goed gezelschap’ van de sociaalassistenten, de directeur van de bejaardenzorg, enkele verzorgenden en verpleegkundigen en natuurlijk ook de werklieden van de technische – en groendienst.

Mijn liefste en ik kunnen ons dat menu vandaag helaas niet veroorloven. Bij ons is het restjesdag, een samenraapsel van wat de maaltijden van de voorbije week. Ook al ben ik best wel blij dat we in onze eigen woonkamer ons eigen eten kunnen eten. Het zal nog snel genoeg komen dat we elke middag zullen aanschuiven bij de andere minderbedeelden.