‘Wanneer spreken we nog eens af?’ … autisme en moeilijke vragen

Zomaar, uit het niets, staat zij daar, het mooiste meisje van de klas, toen wel, nu op het meest ongelegen moment denkbaar, en vraagt me, na het uitwisselen van beleefdheden, wanneer we nog eens afspreken. Het kan natuurlijk ook een ‘hij’ zijn, iemand die ik ken, van vroeger, in betere tijden. Misschien waren we ooit vrienden, maar dat kan me niet meer herinneren. Blijkbaar ben ik hen bijgebleven. Dat verbaast me maar ik moet bekennen dat ik me er ook door gevleid voel.  

Wat precies de sociale signalen en eventuele subtiele hints zijn achter die vraag, vind ik moeilijk om op dat moment te interpreteren. Nadien kan ik er uren over analyseren wat die ander nu precies bedoeld heeft. In mijn bed, urenlang, kan ik alle vragen beantwoorden, alles goed doen, en merken waar ik de mist in ben gegaan, en wat de ander bedoelt, en wat ik had moeten doen. In mijn bed heb ik regelmatig de wereld gered. Altijd op momenten waarop ik had moeten slapen, dromen en ontspannen.

Vraag dan wat die andere daarmee bedoelt, is de eerste reactie van mensen aan wie dit verhaal vertel. Mocht ik dat gekund hebben, zou ik deze blog niet geschreven hebben, had ik wellicht geen autisme, en had u van mij nog nooit gehoord of gelezen.

Ik ben slim genoeg om te weten wat er zo’n situatie zou moeten gebeuren, maar helaas is elke situatie anders, ben ik op dat moment niet bewust dat ik in zo’n situatie zit, en teveel bezig met alles wat eromheen gebeurt dat ik er niet toe kom om wat moet gedaan, gezegd, getoond worden in de praktijk om te zetten.

Met andere woorden: ik kan het goed uitleggen, maar ik bak er weinig van op het moment zelf. Tenminste, op de momenten die er toe doen. Op andere momenten kan ik toevallig wel eens de bal juist slaan. Op zo’n momenten komt u wellicht langs en denkt u: oh, maar die jongen doet het toch fantastisch. Alsof een topvoetballer alleen beoordeeld wordt op die ene goal die hij scoort in een oefenmatch zonder veel belang.

Meestal beschouw ik de vraag ‘we moeten nog eens afspreken’ of ‘wanneer spreken we nog eens af?’ als een beleefdheidsformule. Daarom antwoord ik niet meteen. Als de ander blijft aandringen, of erbij zegt dat h/zij het echt meent, begin ik te twijfelen. Meent die ander nu echt dat h/zij met mij wil afspreken, en wat wil h/zij dan doen? Ik begin dan meestal al te zweten, want wat zal ik kunnen zeggen? Ik heb niets te zeggen, en wat ik wil vertellen, gaat over mij, eerder dan over hem/haar, laat staan ‘ons’.

Ik weet best hoe het hoort. Ik heb er zelfs op geoefend in menig rollenspel. Ik hoor bijvoorbeeld aan te geven dat ik het leuk vind om af te spreken, maar dat ik het lastig vind om het juiste moment en de goede plaats te kiezen. Ik heb ook geleerd dat het goed is om aan te geven dat ik graag zou weten wat de ander met dat afspraakje in gedachten heeft. En verder kan ik ofwel een concrete datum suggereren ofwel met de klassieke truc uitpakken, dat ik mijn agenda nu niet bij me heb, dat het ontzettend druk is op dit moment en waar ik je kan bereiken zodat ik je zo snel mogelijk laat weten welke data voor mij werken. Zoveel leugens op een rij, dat is wel wat, en ik mag ze niet te snel achtereen uitspreken of ik begin te blozen, van schaamte, of van vermoeidheid.

Als ik het over een hele ander boeg gooi, ben ik gewoon open en eerlijk. Want ja, ik vind het lastig om af te spreken met mensen door mijn autisme, en als we afspreken gebeurt dat toch het liefst op een niet te drukke plaats en een niet te druk moment. Ik zou ook kunnen vragen of het gaat om bijpraten, om iets ernstig te bespreken of om een soort van daten (als het een ‘zij’ is die me aanspreekt).

Ik zou ook mijn eigen behoeften en grenzen kunnen aangeven, en zeggen dat ik liever niet afspreek omdat het te overweldigend is of te veel stress oplevert. De kans is groot dat ik daarna ook niets meer van hem of haar hoor. Ook al is de kans even groot dat de ander mij ook open en eerlijk zegt dat h/zij dat nooit in mij had durven zien, en dat, in alle eerlijkheid voegt hij/zij eraan toe, is h/zij ook een beetje autistisch, of is er zijn/haar familie een neef van mijn leeftijd die ook is zoals ik maar dan geïsoleerd in een schuurtje op het platteland verkommert.

Wellicht is, zoals wel vaker, de gulden middenweg, de beste manier om zo’n vraag aan te pakken. De agenda die ik niet mee heb, dat ik niet meteen mijn afspraken en die van mijn liefste in mijn hoofd heb en dat ik het nu wel druk heb, gebruik ik zelf het vaakst, als ik daar op dat moment toe kom.

Maar het gebeurt even vaak dat ik de ander aanhoor, eens (vriendelijk) knik en er dan met een smoesje van door ga. Ik probeer eerlijk te zijn, en duidelijk te communiceren over wat voor mij werkt en wat niet, echt waar. Alleen kom ik er op dat moment niet toe omdat het zo onvoorstelbaar onvoorspelbaar – zoals ik mijn leven ervaar – op me af komt.

Gelukkig wordt ik zelden herkend, en nog minder aangesproken. Tenzij om te vragen waar een bepaalde straat ligt, in welk rek de geitenmelk staat in de supermarkt, waar de werken van Saskia Noort staan in de openbare bibliotheek en waar de dichtstbijzijnde fastfoodtent te vinden is. En toevallig weet ik dat allemaal uit het hoofd, alleen niet wanneer we het best kunnen afspreken. Zo’n mens ben ik nu eenmaal.