Voor het rek … een gedachtenstroom
Ik sta voor het rek in de supermarkt en denk. Of liever: ik sta in verwondering. Dat gaat meestal vooraf aan het denken. Dat zeggen toch de meeste filosofen. Wat bij mij voorafgaat is meestal een handeling. Of liever: het toeval dat mij tot die handeling drijft. En daarna de verwondering. Over het effect dat die handeling teweeg heeft gebracht.
Vooraleer er uit die verwondering denken voortvloeit, in de fractie daartussen, keer ik in gedachten meestal terug waar het allemaal begon. Een flashback van een week. Mijn verstand spoelt even terug op de videoband die continu op ‘record’ staat. Zoals ik ’s avonds vlak voor het inslapen noodgedwongen doe.
Tenzij ik medicatie neem om in te slapen, slaap – of angstmedicatie. Niet zozeer angst om controle te verliezen in het donker, zoals sommige psychologen beweren. Eerder angst om de volgende morgen niet aan mijn dagtaak te kunnen beginnen. Om dan van de ene hoofdpijn in de andere, van de ene mislukking in de andere te verzeilen, en zo op het einde van de dag totaal afgetakeld thuis te komen.
Dat is veeleer de angst om niet perfect te kunnen zijn, zoals sommige psychologen beweren. Toch niet, zeg ik dan, eerder de angst om mensen teleur te stellen, of afgerekend te worden op wissewasjes en niet verder te kunnen doen met wat ik graag doe en wat ik goed kan.
Dat schiet allemaal door mijn hoofd als ik daar voor het rek sta. Ik sta te staren volgens mensen die haastig voorbijkomen, maar die ik niet zie of hoor, evenmin zoals de geluiden en lichtflitsen om me heen. Ik ben nu het meestal van al nog bij waar het mee begon. Die maandag, toen ik opstond met een knoert van een zweer op mijn gezicht.
Zo erg is dat niet, denkt u, en inderdaad, het had erger kunnen zijn. Ik had bij wijze van spreken van gedaante kunnen verwisselen in een kever. Of in het schilderij opgaan dat niet ver van mij hangt, een leven binnen in een landschap van insecten. Of opstaan als een neurotypische zonderling. Denken dat ik de wereld zou kunnen verbeteren, of een leven ervaren in een van de vele andere dimensies die niet van deze wereld zijn. Toch werd ik gewoon wakker met een joekel van een furunkel op mijn smoel.
Mijn gezicht dat mensen soms lijkt af te schrikken. Dat is projectie, beweren sommige psychologen, van een beschadigd zelfbeeld, hetzij door overdadige blootstelling aan medische informatie en aandacht van artsen, hetzij door een defecte opvoeding, binnen het Münchausen proxy-spectrum. Die mensen zijn zelf volstrekt onverschillig tegenover wie jij bent, en zeker hoe jij eruit ziet. Net zoals alle andere mensen ben je altijd minder speciaal dan je denkt of je jezelf voorstelt.
Toch niet, zeg ik dan. Aan mij of mijn opvoeding scheelt er niets. In eerste instantie ook niets aan de mensen. Op rationeel niveau zijn mensen ze vooral bezig met winkelen of wandelen, maar op een dieper niveau reageren ze instinctief en stuurt hun lichaam signalen uit die zelfs ik kan interpreteren als negatief. Ah, maar dan ben jij niet autistisch, is het antwoord soms, want echte autisten, die denken dat mensen altijd complimentjes geven, zelfs al staan ze hen loeihard te belazeren of te beledigen. Die snappen namelijk niet hoe mensen met hen communiceren. Ah zo, denk ik, nee, ik snap ook niet hoe u met mij communiceert, maar ik reageer niet.
En inderdaad, zoals u zegt, ik wil ook altijd gelijk hebben. Als u zegt dat dit een mallotig kenmerk is van autisten die denken dat ze altijd slimmer zijn dan een ander, dan zeg ik: mensen met autisme zijn ook vooral mensen. En sommigen willen gelijk hebben, maar er zijn er ook die altijd een ander gelijk geven, en opkijken naar wie hen overbluft.
Ik ga in gedachten terug waar mijn zweer groeide, en groeide. In de breedte, in de diepte, in de hoogte. Het leek wel de hoog middeleeuwse definitie van God. Anders dan God, sprong die zweer niet open, en voelde ik daar, voor het rek van de supermarkt, terug de pijn van de huisarts die er een naald inzette, er pus en bloed deed uitspatten, en er vergeefs een pleister op aanbracht. Intussen was ik immers zodanig beginnen zweten dat niets meer bleef plakken.. En nu stond ik daar, voor het rek in de supermarkt. Te staren naar het enorme aanbod kleefpleisters. Met een snee in je gezicht rondlopen is nu ook geen zicht.
Waterbestendig, elastisch, zelfreinigend, de genezing bespoedigend, in dit of dat kleur, met of zonder geurtje, fluorescerend voor lopers in het donker of je lief die jou en niet de pleister ’s nachts wil kussen. Eventueel met een boodschap op. Van boeddhistisch of filosofisch, christelijk of agnostisch, of je favoriete voetballer, van Mertens tot Lukaku. Van verschillende merken ook, van het duurste tot het huismerk.
Op zo’n moment is er dan gelukkig mijn vriendin waar ik samen de pleisterkeuze afweeg. De voor – en de nadelen. Proberen kan niet, dus we moeten het doen met wat er over de verpakking staat. In muizenlettertjes. Om uiteindelijk toch maar te gaan voor elastisch en waterbestendig. Zoals wij zelf zijn dus. Ik elastisch, zij waterbestendig. Om maar te zeggen dat we elkaar aanvullen. Ook in de aartsmoeilijke keuze om een geschikte kleefpleister te vinden. Of in meer fundamentele keuzes in het leven.