Een zondagmorgen aan zee, met een vleugje exulansis …
Het is zondag. Het is grijs en het regent een beetje. In de mistige verte vliegt een meeuw boven zee. Twee meisjes zitten op de rand van de strook tussen droog en nat zand. Ze lijken op iets te wachten. Verderop, op de vloedlijn, rent een golden retriever, op afstand gevolgd door een loopster. Op de golfbreker komen ze mij tegen.
Daar zit ik. Te kijken, te mijmeren, te schrijven. Met zicht op aan – en afrollende golven, achter mij de zeedijk met zeldzaam vroege wandelaars. Om half acht zie je hier nog niet veel mensen. In de huizenrij met zeezicht komt nu en dan iemand in kamerjas op het balkon kijken, om even vlug weer terug naar binnen te keren. Het is nog fris, rond een uur of acht, en we zijn nog maar eind februari.
De loopster die net voorbijkwam, ken ik. Ze is hier vorige week komen wonen, niet ver van waar ik sinds een viertal maand woon, en eergisteren ontmoette ik haar voor het eerst sinds een jaar of tien. Toevallig, tussen de tomaten en de bananen in de supermarkt. Op Facebook zag ik haar wel eens, we zijn al die tijd ‘bevriend’ gebleven. Of minstens, ik zag haar hoe ze zichzelf graag zag.
Zo is het bij de meeste mensen die sociale media gebruiken, denk ik. Ze tonen zich zoals ze zichzelf graag zien, maar zelden zoals ze zijn, en zo groeien ze langzamerhand weg van hun virtuele zelf. Zo schrok ik toen ik haar weer zag. Ze geleek in niets meer op haar profielfoto, zoals ze ooit gefotografeerd was door haar eerste lief. Een aardige jongen, die indertijd samen met haar en mij begon aan de opleiding Woordkunst.
Tegenwoordig is die man al lang haar lief niet meer. Nu is hij vader van twee, dramaturg, docent en acteur in soaps met hoge kijkcijfers. Toen ik hem kende worstelde hij nog met de uitspraak van ‘rare Rita’s ronde radijsjes’ en ‘geheel gelijkgestemde grote grafstemmen’. Ook het verplichte improvisatienummer ‘jezelf in tien minuten voorstellen rond één woord’ leek niet echt zijn ding.
Zelf lulde ik de tien minuten vlot vol rond ‘ambitie’. Zij had het over ‘rariteit’, Rilke en Kurt Schwitters. Meteen mochten we beiden van dictie naar drama, een promotie, en jaren later konden we kiezen tussen voordracht, toneel of ‘welsprekendheid’. Intussen hield zij al die tijd de titel ‘mooiste meisje van de klas’, hoewel ze zich daar regelmatig tegen verzette.
Mooiste was na al die jaren volgens mij nog altijd knap, maar toch al aardig toegetakeld door de tand des tijds. Of ‘de wind des tijds’, zoals zij het vroeger noemde. Ze leek ook behoorlijk veel last te hebben van een verlammende vorm van exulansis. Je weet wel, die neiging niet langer te willen praten over bepaalde ervaringen omdat er niemand leek over te blijven die het zich op een goede manier kon voorstellen. Je kan het naar het schijnt uiteindelijk je stem door verliezen, maar meestal blijft het bij een leefbare vorm van melancholie. Waar ik soms aan ten prooi val, zeker in deze tijd van het jaar.
Zoals vaak, wekt een sms’je van mijn lief mij uit mijn staren naar de golven en de mistige verte. Tijd om terug te keren naar de orde van de dag. Straks eten bij mijn ouders. De auto moet nu nog uit de garage. Het een en ander moet nog opgeruimd, de kat gestreeld en voorzien van eten en vers water. Intussen kijkt mijn lief televisie, gewoontegetrouw. Zoals ze graag doet. Zoals ik even gewoontegetrouw mijn planning volg. En mijn voetstappen in het zand. Op naar wat komt.