Alles begint met opmerken … autisme en communicatie

Vanmorgen heb ik voor het eerst mijn buurvrouw ontmoet. Eerder toevallig, en zeker niet uit nieuwsgierigheid. Ze woont in de studio tegenover mij. Verder wonen er nog vijf buren op de gang. Nog twee aan mijn kant, en nog drie aan de overkant. Aan mijn kant van de gang bevinden zich de ‘ruime flats voor koppels’. Zelf vind ik 45 vierkante meter niet echt ruim, maar vergeleken met het hok waarin mijn buurvrouw woont, valt dat best mee. Gelukkig huur ik nog twee garages, waar al mijn boeken, mijn fietsen en het gros van mijn meubels staan.
We kwamen op de gang omdat het er weer hevig aan toe ging in een van de ‘ruime flats’ aan mijn kant. Een man en vrouw had slaande ruzie. Woorden als ‘vuile hoer’, ‘seksmaniak’ en ‘luie aap’ vielen, en even dacht een buurman eraan om de politie erbij te halen. Een andere buur stond zelfs op het punt aan te kloppen. Tot het weer stil werd en iedereen, behalve mijn buurvrouw en ik, opgelucht ademhaalde en terug zijn of haar appartement binnenging.
Ik schat haar 85, maar ze blijkt 52, dat las ik toch af aan het ziekenhuisbandje dat ze nog om haar pols droeg. Ze moet gemerkt hebben dat mijn blik erop viel want ze begon er meteen over. ‘Ik wil terug naar het ziekenhuis’, zei ze, nog voor ze me begroette. ‘Het ruikt er beter, de mensen zijn er vriendelijker, je krijgt er eten op je bed en je kan er tenminste nog slapen’. En dan vlug: ‘Maar jij kan je dat niet voorstellen hé, jij komt nooit in een ziekenhuis, tenzij als bezoeker. Maar goed ook, als je twintig bent, begint je leven nog maar pas.’
Ik viel weer eens zonder woorden. Niet uit verlegenheid om haar schoonheid, verre van. Eerder omdat ik niet goed wist of ik nu moest zeggen dat ik bijna zo oud was als haar, en best wel enige ziekenhuizen van binnen had gezien in mijn leven. Als patiënt, als hulpverlener en als bezoeker. Zoals vaak bleef het bij stilte en een flauwe glimlach van mijn kant, en een bedenkelijke blik van de andere kant. Ze draaide zich om en sjokte weer haar studio in. De tv stond aan op ‘ontbijttelevisie’, er hing een stinkstok in de asbak, en de gordijnen waren nog half dicht. Waarna de deur dichtsloeg en ik alleen op de gang achterbleef, en het licht op de gang besloot dat het welletjes was geweest.
Dat ik zonder woorden val, voor jonger wordt aangenomen dat ik ben, en mensen veronderstellen dat ik er niet over kan meepraten, zijn maar enkele van de rode draden in mijn tot nu toe nog jonge leven.
Dat is soms vervelend, en soms ook een zegen. Soms is het positief dat ik jonger word geschat, soms net niet. Soms is het goed dat mensen veronderstellen dat ik over bepaalde thema’s niet kan meepraten, vooral als die mij ook niet interesseren en ik zo ver mogelijk van discussies over die thema’s wil wegblijven. En soms is het zelfs positief dat ik zonder woorden val.
De woorden die ik gevonden zou hebben mocht ik mondiger zijn geweest, hadden mij misschien in moeilijkheden gebracht. Dat bedenk ik, vaak ’s nachts, wanneer ik de situatie terugzie, en in mijn gedachten de woorden hoor die een meer mondige versie van mezelf had gezegd.
Op zo’n moment prijs ik mezelf dat ik niets heb gezegd, omdat ik dan besef hoe traag ik wel ben in het juist inschatten van situaties. Maar veralgemeen dit niet naar alle autistische mensen, en niet naar alle situaties, want iedereen en alles is telkens anders. In sommige situaties heb ik gemerkt supersnel te zijn, en sommige autistische mensen zijn hier veel beter in dan andere, maar gaan dan weer hopeloos de mist in op andere vlakken.
Dat is een andere rood draad die ik heb opgemerkt. Dat ik soms situaties verkeerd begrijp, dat iets wat ludiek, speels, lichtvoetig, niet serieus bedoeld is voor mij hard aankomt, of minstens onaangenaam lang negatief blijft hangen in mijn hoofd. Vroeger ging ik nog mee in de bewering dat de andere het niet zo slecht had bedoeld, en dat het aan mij lag dat ik daarover viel. Dat het klopte wat anderen zeiden: ‘je bent veel te gevoelig, je moet een dikke huid kweken’.
Tegenwoordig heb ik meer zelfvertrouwen, en durf ik wel eens denken dat mijn aanvoelen klopt dat de ander het wel opzettelijk deed, om mij een slecht gevoel te geven. Vaak hebben ze beperkingen of beperkte vermogens waardoor ze defensiever of net agressiever communiceren.
Dat ontslaat hen natuurlijk niet van bepaalde verantwoordelijkheden. Zoals de ander niet altijd de schuld te geven als er iets niet loopt zoals verwacht, of op basis van wat hen in de eerste zes seconden opvalt meteen een persoon in het algemeen te beoordelen of veroordelen. Of zoals eerst luisteren naar wat een ander beweert, en pas dan, in het beste geval samen met die ander, onderzoeken of die bewering zou kunnen kloppen of eerder onzinnig is. Alles begint met opmerken maar mag daarmee niet eindigen. Meer zelfs, het mag een aanleiding zijn tot vertragen, tot aanpassen, tot interesse, tot pogingen doen om het standpunt van de ander te benaderen, te leren kennen, en in het beste geval evenwaardig te vinden. Zonder de pretentie te hebben te denken dat standpunt te begrijpen.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.