Vanmorgen aan de bushalte … autisme en dagelijks leven

Vanmorgen aan de bushalte sprak een vrouw me aan dat ze eindelijk mijn blog had gevonden. Ze had mijn boek gekocht in het krantenwinkeltje, en vond het heel goed geschreven. Meer zelfs, ze was er heel enthousiast over.

Ze had gehoord van haar oudere zus dat ik in de boekhandel even verderop had gesigneerd en uit mijn boeken had voorgelezen. Het was een van de weinige keren dat een plaatselijke schrijver daar zijn werk mocht tonen. Meestal kwamen er iets bekendere (maar nog betaalbare) schrijvers, zoals Jennifer Vrielinck, Katrien Vervaele, Nicole Derycker en Bart Van Loo. Niet echt ronkende namen, maar toch altijd een uitverkocht zaaltje.

Haar zus had de vrouw gezegd dat ik in de buurt woonde. ‘Een kort, dik, verlegen, schuchter mannetje, is het. Een beetje bizar gekleed, wat houterig gedrag. Zijn haar is altijd in de war. Je kan er niet naast kijken. En hij komt vaak voorbij de bushalte waar de bus naar het Zuiden stopt.’ En nu zag ze me ‘eindelijk’ ‘in het echt’. Haar dag leek niet meer stuk te kunnen.

Ik was eventjes in de war en geschrokken. Onverwachte ontmoetingen doen me altijd schrikken, maar dit keer net iets meer dan anders. Dat iemand mij had herkend, was al vreemd. Ik ben immers niet bepaald opvallend. Zelfs mijn ouders herkennen mij niet als ik hen passeer met mijn fiets. Als het frisjes is trek ik me gauw terug in mijn hoodie en hoewel ik een vrij stevige kop heb, past die helemaal in mijn kap. Ik spreek zelf ook niet meteen mensen aan die ik herken. Ze hebben vast wel iets beter te doen dan een praatje met mij te slaan, denk ik dan bij mezelf.

Dat iemand herkent op basis van een beschrijving van een familielid die mij had ontmoet tijdens een openbare signeersessie in de enige boekhandel in het dorp, daar schrok ik pas goed van. Ik wachtte op een goed moment om de vrouw uit te leggen dat er sprake was van een misverstand en een persoonsverwisseling. Dat lukte me niet meteen. Ze bleef maar enthousiast doorgaan.

‘Je beantwoord echt perfect aan die beschrijving. Je ziet zo aan jou dat jij een autist bent die boeken schrijft en dat goed kan. Wat ik me alleen afvroeg tijdens het lezen is of iemand je geholpen heeft. Zoiets is toch erg moeilijk als autist? Er zat vast iemand bij je om je gerust te stellen en veel liefde te geven zodat je terug je energie vond om door te gaan. Je hebt vast een schrijfassistent, of noemen ze dat ook een coach tegenwoordig?’

Ik kon niet ontkennen dat ik boeken schreef, en ze ook zelf schreef, met enkel wat eindredactie en aanpassingen voor de Nederlandse lezers. Maar ze wou duidelijk nog zoveel vertellen en besefte dat haar bus binnen enkele minuten aan de halte zou staan. ‘Besef jij wel hoe geëmotioneerd ik van binnen werd toen ik jouw zinnen las. Pure poëzie en een lust om te lezen. Ik zeg dat niet zo vaak van boeken, zeker niet als ze door venten zijn geschreven, maar ik werd er echt warm en nat van.‘ Nu was ik helemaal van mijn melk. Was dat nu als complimentje bedoelt of eerder een ontboezeming teveel? Het leek steeds meer op een misverstand uit te draaien. Ik hoopte dat de bus er gauw aan kwam. Of het de mijne was, of die van haar, het maakte me niet uit. Dit was echt niet meer leuk.

En dan lukte het me toch. Ze had net de zin ‘Zo heb ik nog ooit verhalen van echte autisten gelezen’ uitgebracht toen ik eruit spuwde ‘Maar, maar mevrouw ik schrijf helemaal een verhalen.’ En dan, wat rustiger, ‘Ik geef graag toe dat ik autistisch ben, en dat ik boeken schrijf, maar ik denk dat u de verkeerde autist voor hebt. ‘

‘Maar, maar ..’, hapte zij nu naar adem. Terwijl in de verte de lichten van een bus opdoken. ‘Maar hoeveel autisten wonen er dan wel in dit gehucht?’, riep ze uit met veel gebaren. ‘Dat weet ik niet, mevrouw, wel dat u best teken doet naar de bus, als u graag hebt dat de bestuurder aan deze halte stopt’, antwoordde ik, nu weer bedaard en zo vriendelijk mogelijk. Het leek alsof dat haar niet meer interesseerde, en dat ze zich van binnen enorm boos werd. ‘Verdomme, kon je dat niet eerder zeggen. Ik leg hier mijn ziel bloot, en jij laat dat zomaar gebeuren, viespeuk’, rolde het er in één ademhaling uit.

Nee, mevrouw, ik luisterde gewoon naar u. En u sprak nogal snel. Bovendien wou ik ook nog zeggen dat ik ook boeken heb geschreven als autistische auteur, onder andere over geluk en vreemde vragen over autisme’, sprak ik met de nodige afstand, en zonder haar aan te kijken. ‘Fuck zeg, wie wil er nou dat soort rotzooi lezen’, vloekte ze. ‘Geluk is toch verdomd iets dat je zelf kiest, en venten die vreemde vragen stellen mogen van mijn part in het cachot’, snauwde ze net mijn neus niet af. ‘En nu uit mijn weg, ik moet die bus op, hij komt eraan. En waag het niet om bij mij te komen zitten, anders ga ik gillen!’, en daar stond ze al grotere gebaren te doen, hoewel de buschauffeur haar waarschijnlijk al lang had opgemerkt. Haar kledij was daarvoor bizar genoeg, en haar silhouet leek van ver veel op een Shermantank.

De bus kwam er inderdaad aan, stopte, de deuren gingen open, en mevrouw stapte op. Ik gaf teken aan de buschauffeur dat ik op een andere buslijn wachtte. ‘Salut,’ zwaaide hij nog vriendelijk naar mij. De deuren sloten zich en de vrouw verdween op de achterste rijen. De bus reed weg en ik zag nog net hoe ze haar middelvinger probeerde op te steken, waarna ze struikelde en viel. Ik probeerde mijn schadenfreude daarover te verbergen, en besloot in het hokje te zitten, beschut tegen de koude wind.