Moeten we elke dag leven alsof het onze laatste is? … autisme en toekomst
Moeten we elke dag leven alsof het onze laatste is, doet beroep op het vermogen om in een ‘alsof’-modus te leven. Leven alsof je God in Frankrijk bent. Leven alsof je niet bent wie je bent. Leven alsof je er morgen niet meer bent.
Ik vind dat moeilijk voor te stellen. Het is voor mij al moeilijk om me voor te stellen dat ik er straks zal zijn. En wat, wanneer, hoe en met wie er dan zal gebeuren. Langer dan een week vooruit denken doet me al duizelen.
Dat lijkt op het eerste gezicht een probleem als je weet dat je voor een afspraak met een arts of specialist in Vlaanderen op z’n minst zes maand moet wachten. Gelukkig kan ik daar voldoende afstand van nemen, en in mijn agenda noteren als een paar woorden en getallen. Pas een week op voorhand begint het stilaan concreet te worden.
Vragen als ‘wat wil je later worden’ en ‘waar wil je binnen vijf jaar staan’ vond ik veel moeilijker en zelfs weerzinwekkend. Daar kon je toch nooit een ernstig antwoord op verzinnen? Dat waren meer vragen die me deden kokhalzen.
Op een vraag als ‘wat wil je later worden’, op school, probeerde ik het antwoord dan ook zoveel mogelijk te vermijden. En op de sollicitatievraag waar ik binnen vijf jaar wou staan? Op de aarde natuurlijk. Liefst met beide voeten op dezelfde plaats. Ik had in de sollicitatietraining geleerd te antwoorden in fantasmen en luchtkastelen maar op het moment zelf kon ik die echt niet over mijn lippen krijgen.
In het dagelijks leven heb ik gelukkig een voorbereiding die me helpt om de onvoltooid toekomende tegenwoordige tijd (‘ik zal morgen leven’) in beeld te brengen.
Voor een deel helpt zo’n voorbereiding ook de angst voor morgen weg te nemen, maar lang niet helemaal. Die angst voor wat (niet) komt blijft, heel sterk aanwezig. Technieken om in het heden te leven zijn helaas niet bestand tegen mijn brein. Meer zelfs, ze doen me in sommige gevallen ook twijfelen aan mijn gezond verstand.
Voor sommige gebeurtenissen in de nabije en verre toekomst zijn er bovendien geen beelden te vormen. Of de beelden die anderen aanbieden (via wetenschap, religie, filosofie of cultus) zijn evenmin bestand tegen mijn analyserende verstand. Wat mij helpt om met die angst of onzekerheid om te gaan, is vertrouwen te hebben dat ik er nog steeds ben, en dat ik daar dankbaar om mag zijn. Elke hartslag kan immers de laatste zijn.
In zekere zin ben ik er mij dus van bewust dat elk moment het laatste kan zijn. Ik denk dat mijn lange verblijven in gespecialiseerde ziekenhuizen (voor mijn ernstige lichamelijke ziekte) daar voor iets tussen zit. Al kan ook de pijnlijke confrontatie met de onrechtvaardigheid, onbarmhartigheid en oppervlakkigheid van de meeste (zeker niet alle) mensen en het anders-zijn ervaren daar voor iets tussen zitten.
Die crisis-ervaringen kunnen bepaalde mondaine zorgen, zoals administratieve beslommeringen en allerlei onzin, helpen relativeren. Veel andere mensen hebben dat blijkbaar niet, zij leven alsof ze de eeuwigheid hebben, of alsof er na hen niets meer toe doet.
Ik betwijfel of het een verbetering zou zijn mochten mensen om me heen elke dag of zelfs maar enkele dagen leven alsof het hun laatste zijn. In de film, de literatuur, het theater dat dat probeert voor te stellen, loopt het alvast niet zo goed af. En in zekere zin is de bucket-list literatuur daar al een voorproefje van.
Mensen die absoluut nog eens dit of dat moeten doen of deze of gene stunt willen uitvoeren, zonder zich af te vragen welke impact het heeft op anderen. In het beste geval komt daar een blog, een boek of een televisieprogramma van, in het slechtste geval een nieuwe politieke of economische beweging. Meer bewustzijn van de eeuwigheid zou geen kwaad kunnen, maar nog meer ‘eindetijdsmensen’ erbij, dat wens ik niemand toe.
Elke twaalfde van de maand probeer ik iets te schrijven rond de Grote Vragen (zie bv Canvas en de BBC). Deze keer stel ik me de vraag of we elke dag moeten leven alsof het onze laatste is. De ondertitel is autisme en toekomst.