Nog een geluk dat ik niet eetbaar ben … onzekerheid en toekomst
Als kind al overkwam het me wel eens dat ik me afvroeg hoe het zal aflopen met ons. Ja, bij momenten, gelukkig niet voortdurend, ben ik super benieuwd hoe het uiteindelijk zal uitdraaien. Hoe het verhaal van de mensheid zal eindigen. Of het tot een kort einde zal komen (boem, patat, gedaan) of tot een langgerekt eind, en of dat mogelijks al begonnen zou kunnen zijn. Wie het zal vertellen, in welke stijl en wat erna komt … dat soort dingen heb ik me regelmatig afgevraagd en vraag ik me nog steeds af.
Zeker als ik weer eens een doorwaakte nacht beleef en rond 2 uur 22 naar de sterren kijk en terloops zwaai naar het ISS Ruimtestation dat daar hoog boven voorbij glijdt. Op zo’n moment stel ik me degene voor wiens naam uiteindelijk uit de bus komt als winnaar of winnares van alle menselijke worstelingen. En wat zijn of haar hoofdprijs zal zijn. Vast geen Dyson Airblade, Lada Samara of Blauw badzout.
Dat het meer dan waarschijnlijk is dat ik het nooit zal weten, stemt me droevig. Ja, er zijn mensen die beweren dat ze het al hebben meegemaakt en nu in tegenovergestelde richtig leven, en van de godsdienstleraar in het tweede leerjaar leerde ik dat het einde én het begin al in ons allen zitten. Net als toen, in het tweede leerjaar, besef ik bij die herinnering de begrensdheid van mijn perspectief, dat ik niet echt veel andere dingen kan denken of doen dan die ingegeven zijn door verleden, wereld en cultuur.
Toegegeven, ik kan er ook moeilijk tegen dat ik het einde niet weet. Zo blader ik bij een boek altijd eerst naar het einde, en bij een film of serie spoel ik door. Zonder dat ik het einde weet, begin ik er gewoonweg niet aan. Ik kan niet tegen die spanning, mijn leven is al spannend genoeg, elk moment van de dag, en daarnaast is er ook nog een onbekend einde van de mensheid … nee, een thriller kan er bij mij echt niet meer bij.
Als ik er weer eens aan moet denken, zeker ’s nachts, lijkt het meeste om me heen vrij absurd. Van de verslaggeving over steeds dezelfde aanhoudende problemen, mensen die naarstig spitten in hun achtertuin naar wat verse teleurstelling, tot de grote collectie dierentuinen en de diversiteit in het aanbod van melkproducten en levensverzekeringen.
Het enige dat dan in me opkomt, rond twee uur tweeëntwintig, op een zondagmorgen in de herfst, is het intens verlangen om eens flink diep te bijten in de voorarm van mijn geliefde, of, als dat niet mag, in de mijne, of, als laatste keus, in een gevleesde gebakken kippenbil.
Natuurlijk is iemand bijten vreemd, barbaars en vooral pijnlijk, maar toch, het is iets dat volgens mij heimelijk bovenaan op ieders bucketlist staat. En ja, het wordt geassocieerd met mensen die er niet in slagen op een of andere wijze duidelijk te maken waar ze behoefte aan hebben. Maar wie slaagt er daar tegenwoordig nog in?
Per slot van rekening is het een verlangen dat teruggaat op Kronos, de jongste Titaan, die zijn kinderen zo mooi vond dat ze om op te eten waren. Net als in het kinderrijmpje: “Appelsien laat je zien. Pas maar op of ik eet je op!” En mogelijks is dat wel het einde van alle mensen: dat ze opgegeten worden. In dat geval ben ik toch blij dat ik dat niet zal moeten meemaken, en kan ik terug slapen. Als ik tenminste mijn stukje kip al op heb.